a a a
 

Uitspraken

Alle uitspraken van de Reclame Code Commissie en het College van Beroep vanaf 2007 vindt u hier.

Terug naar zoekresultaten

(Niet)-commerciele reclame

Dossiernr:

2017/00309 - CVB

Datum:

10-10-2017

Uitspraak:

CVB Afwijzing Bevestigd (=Afwijzing)

Product/dienst:

(Niet)-commerciele reclame

Motivatie:

Subjectieve normen

Medium:

Buitenreclame

Het College van Beroep [10 oktober 2017]

De bestreden uiting, de beslissing van de Commissie en de grieven

De klacht is gericht tegen een billboardposter waarop de foto van het gezicht van een man is te zien met onder meer de tekst: “Ik ben inmiddels overleden” en de oproep geld te doneren voor onderzoek naar de ziekte ALS.

De inleidende klacht luidt dat de uiting een bedreiging vormt voor de geestelijke volksgezondheid. Appellant is dit gebleken toen hij zijn dochter bij een GGZ instelling had opgehaald waar zij was opgenomen wegens een zeer ernstige psychische crisis. De uiting was bijna op elk kruispunt te zien en de confrontatie was onvermijdelijk. Voor mensen die door psychische aandoeningen doodsgedachten hebben en die niet voor zichzelf kunnen opkomen, gaat de uiting te ver.

De Commissie heeft, in navolging van de beslissing van de voorzitter, de klacht afgewezen. Daarbij heeft de Commissie getoetst aan artikel 2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC) en, met inachtneming van de terughoudende wijze waarbij aan normen van subjectieve aard pleegt te worden getoetst, de klacht afgewezen. Daartoe heeft de Commissie onder meer overwogen dat de indringendheid van de poster niet ligt in de wijze waarop de persoon op de poster is afgebeeld, maar in de betekenis die de poster krijgt door de tekst “Ik ben inmiddels overleden”. Een man die er ogenschijnlijk gezond uitziet, blijkt gestorven te zijn aan de dodelijke ziekte ALS. De Commissie heeft begrip voor het feit dat persoonlijke omstandigheden ervoor kunnen zorgen dat de uiting door frequente blootstelling hieraan op een specifieke route (van het ziekenhuis naar het centrum van de stad) voor sommigen ingrijpend is. Niet kan worden gezegd echter dat de uiting, ook gelet op de indringendheid daarvan, de frequentie waarmee men deze ziet en de situering daarvan, in zijn algemeenheid te ingrijpend is en daardoor de grenzen van de goede smaak en het fatsoen te buiten gaat. Dit geldt volgens de Commissie ook indien men op een bepaalde route vanaf het ziekenhuis 4 à 5 keer met de uiting wordt geconfronteerd.

De grieven tegen het oordeel van de Commissie worden als volgt samengevat.

In haar beslissing gaat de Commissie ervan uit dat de klacht op artikel 2 NRC is gebaseerd. Vervolgens baseert de Commissie de verdere argumentatie op deze aanname. Dit doet geen recht aan de bezwaren die appellant tegen de uiting heeft aangevoerd. Deze bezwaren richten zich duidelijk op de artikelen 4 en 6 NRC voor zover het betreft de “geestelijke gezondheid” en “angst”. Klager heeft deze woorden bewust in zijn klacht genoemd. Appellant stelt dat depressie een ziekte is die omgeven is door taboe, schaamte en onbegrip. Ongeveer 1.800 mensen met depressieve aandoeningen beëindigen jaarlijks hun leven in Nederland. De poster van gezichten van overleden mensen kunnen leiden tot gevoelens van angst, onrust en onveiligheid. Geestelijk leed wordt daardoor (steeds opnieuw) opgeroepen. Appellant heeft ervaren dat de uiting voor dit effect zorgt. De campagne waarvan de uiting onderdeel is, houdt onvoldoende rekening met mensen met depressieve gevoelens.

 

Het antwoord in appel

De grieven zijn gemotiveerd weersproken. Op het verweer zal hierna, voor zoveel nodig, worden ingegaan.
 

Het oordeel van het College

1. Het College constateert dat appellant in de inleidende klacht met zoveel woorden stelt dat de uiting een bedreiging voor de geestelijke volksgezondheid inhoudt. In het bezwaar tegen de beslissing van de voorzitter merkt appellant op dat hij geen woorden heeft gebruikt zoals “ongepast, onsmakelijk en gewetenloos”, maar dat het hem om het concrete geestelijke leed gaat dat de campagne veroorzaakt bij zeer kwetsbare mensen die niet in staat zijn zelf hiertegen te ageren. Dit is ook in beroep de strekking van de klacht. Nu op grond van het voorgaande duidelijk is dat de stellingen van appellant strekken tot toetsing aan de artikelen 4 en 6 NRC in plaats van artikel 2 NRC waaraan de Commissie heeft getoetst, dient de klacht opnieuw te worden beoordeeld. Het College ziet evenwel op grond van het volgende geen aanleiding voor terugverwijzing van de zaak naar de Commissie.

2. De Commissie heeft bij de beoordeling reeds de aard en de indringendheid van de uiting betrokken en geoordeeld dat de uiting bij frequente blootstelling op een specifieke route (in dit geval de route van het ziekenhuis naar het centrum van de stad) voor sommigen ingrijpend kan zijn. Ook met inachtneming hiervan kan volgens de Commissie niet worden gezegd dat, gelet op de boodschap van de uiting en het beoogde effect daarvan, de uiting ongeschikt is om in de openbare ruimte te worden getoond. Naar het oordeel van het College zou op grond van de door de Commissie gevolgde redenering deze laatste conclusie niet wezenlijk anders zijn geweest indien direct zou zijn getoetst aan de artikelen 4 en 6 NRC. Het College overweegt ten overvloede als volgt.

3. De bestreden uiting verwijst naar het feit dat de geportretteerde persoon is overleden, hetgeen als een indringende en sombere mededeling kan worden beschouwd mede doordat de persoon zelf verklaart dat hij is overleden. Dat appellant heeft ervaren dat de indringendheid en sombere boodschap van de uiting op een individueel persoon met depressieve gevoelens en doodsgedachten een negatieve uitwerking heeft, is weliswaar te betreuren, maar is een niet beoogd en indirect gevolg van de uiting. In feite gaat het om subjectieve gevoelens (een stemming) die de uiting onbedoeld bij een individu oproept. Het ervaren van dergelijke subjectieve gevoelens levert echter niet zonder meer een bedreiging op voor de volksgezondheid. Daarvoor is het verband tussen die ervaren gevoelens en mogelijke gevolgen daarvan te indirect en te weinig concreet. Daarom kan niet worden geoordeeld dat de uiting vanuit het oogpunt van de geestelijke volksgezondheid als vermeld in artikel 4 NRC onaanvaardbaar is. Evenmin kan worden gezegd dat de uiting zonder te rechtvaardigen redenen appelleert aan gevoelens van angst als vermeld in artikel 6 NRC. Voor zover de uiting angst kan aanjagen doordat een persoon zegt dat hij is overleden en daarbij naar een ernstige ziekte wordt verwezen, geldt dat het bedoelde effect van de uiting (het onder de aandacht brengen van deze ernstige ziekte) hiervoor voldoende rechtvaardiging biedt.

4. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

 

De beslissing van het College van Beroep

Het College bevestigt de bestreden beslissing met enige wijziging van gronden.
 

[Hieronder volgt de beslissing waartegen beroep is ingesteld]

De Reclame Code Commissie [27 juni 2017]

De bestreden reclame-uiting

Het gaat om een affiche van adverteerder. Het affiche toont (een foto van) het gelaat van een man met neutrale gezichtsuitdrukking en de woorden “Ik ben inmiddels overleden”. Onder deze tekst staat in een kleiner lettertype “Doneer voor onderzoek naar ALS” en het logo van adverteerder. Onderaan het affiche staat de naam van de afgebeelde persoon met daarachter “1972 – 2016”.

 

De klacht

De klacht wordt als volgt samengevat.
Volgens klager leidt de postercampagne van adverteerder, zoals die in de woonplaats van klager is opgezet, tot bedreiging van de geestelijke volksgezondheid. Voor de dochter van klager, die enkele dagen opgenomen was geweest in een GGZ instelling wegens psychische klachten, en nu onder begeleiding weer ”de buitenwereld ging ervaren”, was de confrontatie met de posters met de tekst “Ik ben inmiddels overleden” ingrijpend. Op de weg van het ziekenhuis naar het centrum van de stad werd klager 4 tot 5 keer met het affiche geconfronteerd. Volgens klager was de confrontatie onvermijdelijk. Klager vindt het terecht dat aandacht wordt gevraagd voor de ziekte ALS, maar volgens hem gaan deze affiches te ver voor mensen die in geestelijke nood verkeren en doodsgedachten hebben. In de huidige opzet zouden de affiches volgens hem niet toegestaan mogen worden.

 

De beslissing van de voorzitter
voor zover in bezwaar aan de orde

De voorzitter heeft de klacht afgewezen onder verwijzing naar een soortgelijke klacht met betrekking tot een tv-commercial, die door de Commissie is afgewezen op 16 december 2011, welke afwijzing op 1 maart 2012 door het College van Beroep is bevestigd. Het College overwoog in deze beslissing onder andere: “[…] dat de onderhavige uiting op een rustige, maar wel zeer in­dringende wijze de ernst van de ziekte ALS onder de aandacht van het publiek brengt door personen over hun ziek­te te laten vertellen en hen aan het einde van de commercial te laten zeg­gen: “Ik ben inmiddels overleden”. Gelet op de boodschap van de televisiecommercial, het daar­mee beoogde doel (fondsenwerving voor wetenschappelijk onderzoek in verband met de ziekte ALS) en de wijze waarop dit in de televisiecommercial is uitgewerkt, is het College van oordeel dat niet kan wor­den gezegd dat de grenzen van het toelaatbare zijn over­schreden. De commercial kan, alle omstandigheden in aanmerking geno­men, niet als te schokkend worden be­schouwd.

 

Het bezwaar tegen de beslissing van de voorzitter

Dit bezwaar wordt als volgt samengevat.
Volgens klager zijn er fundamentele verschillen tussen zijn klacht en de klacht die destijds door de Commissie en het College van Beroep is afgewezen. Daar betrof het een tv-reclame, terwijl het hier gaat om affiches in de openbare ruimte. In de openbare ruimte kan men de confrontatie niet uit de weg gaan, aldus klager. Daarbij werden in de klacht uit 2012 termen gebezigd als “ongepast, smakeloos en gewetenloos”; die mening deelt klager niet. Waar het klager om gaat is dat de campagne “concreet geestelijk leed” berokkent aan “zeer kwetsbare mensen die niet zelf in staat zijn om hiertegen te ageren”. Er zijn volgens klager andere, minder schadelijke manieren voor adverteerder om aandacht te vragen voor de ziekte.   

 

De reactie van adverteerder op het bezwaar

Deze reactie wordt als volgt samengevat. De campagne is in samenwerking met patiënten, partners, nabestaanden en Stichting ALS pro bono ontwikkeld. Omdat in deze campagne gewerkt wordt met gratis plaatsingen, weet adverteerder van tevoren niet waar de posters worden opgehangen. In de gemeentes waar ruimte is, worden de posters tijdelijk geplaatst. Dat betekent dat er in de ene gemeente misschien wel 10 posters te zien zijn en in een andere gemeente geen een. Adverteerder beseft dat de posters confronterend kunnen zijn, maar heeft nog niet eerder klachten ontvangen van mensen die hier vanwege hun psychische gesteldheid aanstoot aan hebben genomen. Adverteerder betreurt het dat de dochter van klager last ondervindt van de campagne, maar gaat uit van “het groter belang”: dat heel Nederland weet wat deze ziekte ALS is en dat aan deze ziekte een halt toe geroepen moet worden. 

 

Het oordeel van de Commissie

Klager maakt bezwaar tegen de combinatie van boodschap, frequentie en locatie van de affiches, nu deze combinatie naar zijn mening schadelijk kan zijn voor mensen die geestelijk kwetsbaar zijn (zoals in het onderhavige geval: zijn dochter). De Commissie vat de klacht aldus op dat klager het frequent voorkomen en de situering van het (indringende) affiche in de openbare ruimte in strijd met de goede smaak en het fatsoen acht als bedoeld in artikel 2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC).

De Commissie stelt zich terughoudend op bij de beantwoording van de vraag of een reclame-uiting in strijd is met de goede smaak en het fatsoen, omdat deze criteria naar hun aard een subjectief karakter hebben. De Commissie beoordeelt of naar de huidige algemene maatschappelijke opvattingen de uiting de grenzen van het toelaatbare te buiten gaat, mede gelet op de wijze waarop zij is gepubliceerd en het effect dat zij daardoor op het publiek heeft. Bij een uiting die op een zodanige wijze wordt gepubliceerd dat het publiek zich niet aan confrontatie daarmee kan onttrekken, zijn de grenzen van hetgeen toelaatbaar kan worden geacht eerder overschreden dan bij uitingen die op een andere wijze worden gepubliceerd. Hierbij dienen onder meer de frequentie waarmee men de uiting ziet en de situering van de uiting te worden meegewogen.

In het onderhavige geval is een foto van een persoon te zien, met de tekst : “Ik ben inmiddels overleden”. Met deze woorden wil adverteerder op indringende wijze aandacht vragen voor de ziekte ALS. De indringendheid van de poster ligt naar het oordeel van de Commissie niet in de wijze waarop de persoon op de poster is afgebeeld, als wel in de betekenis die de poster krijgt door de tekst “Ik ben inmiddels overleden”: een man die er ogenschijnlijk gezond uitziet, blijkt gestorven te zijn aan de dodelijke ziekte ALS.

De Commissie heeft begrip voor het feit dat persoonlijke omstandigheden ervoor kunnen zorgen dat de uiting en frequente blootstelling hieraan op een specifieke route (van het ziekenhuis naar het centrum van de stad) voor sommigen ingrijpend is. Het is echter aan de Commissie om te oordelen of de uiting, de frequentie waarmee men de uiting ziet en de situering daarvan in zijn algemeenheid te ingrijpend zijn en daarmee de grenzen van goede smaak en het fatsoen te buiten gaan. Hiervan is volgens de Commissie in het onderhavige geval geen sprake. De Commissie erkent dat de uiting een indringende boodschap heeft, maar mede gelet op deze boodschap en het beoogde effect van het affiche acht de Commissie de uiting niet te schokkend om deze in de openbare ruimte te tonen, ook niet indien men volgens klager op een bepaalde route vanaf het ziekenhuis 4 à 5 keer met de uiting wordt geconfronteerd.

Gelet op het bovenstaande wordt als volgt beslist.

 

De beslissing van de Reclame Code Commissie

De Commissie wijst de klacht af.

 

Opnieuw uitspraken zoeken

Op datum, dossiernummer, trefwoord of soort uitspraak of een combinatie van deze zoekopties.

*Verplicht in te vullen velden

Uitgebreid zoeken