a a a
 

Uitspraken

Alle uitspraken van de Reclame Code Commissie en het College van Beroep vanaf 2007 vindt u hier.

Terug naar zoekresultaten

(Niet)-commerciele reclame

Dossiernr:

2021/00554/A

Datum:

13-12-2021

Uitspraak:

Afwijzing

Product/dienst:

(Niet)-commerciele reclame

Motivatie:

Subjectieve normen

Medium:

Audiovisuele Mediadiensten

De bestreden reclame-uiting

Het betreft een televisiereclame van Stichting Platform Zorg voor Leven.

Aan het begin van de commercial zijn drie vrouwen te zien. De voice-over luidt: “Mijn lichaam, mijn keuze? Bekijk het eens van de andere kant. Een ongeboren kindje heeft ook een lichaam, maar geen keuze.” Op dat moment worden beelden vertoond van een embryo en foetus in de verschillende fasen van ontwikkeling. De voice-over vervolgt: “Bij vijf weken zwangerschap is er al een hartslag aanwezig. Abortus maakt hier een einde aan. Zullen we werk maken van betere hulp aan moeder én kind? Kijk op weekvanhetleven.nl” (de naam en het internetadres van adverteerder verschijnen in beeld).

 

De klacht 

De klacht wordt als volgt samengevat.

Klaagster maakt bezwaar tegen de uiting om de volgende redenen: abortus is een medische handeling, waar volgens haar geen reclame voor gemaakt mag worden. Er wordt volgens haar iets vaags gezegd over “een hartslag en dus een levend wezen”. De reclame geeft eenzijdige en onvolledige medisch-biologische informatie over wat ‘nieuw leven’ is. Daarbij wordt het begin van de ontwikkeling van een leven volgens klaagster ten onrechte geïdentificeerd met het bestaan van een levend wezen, en wordt opgeroepen om dit ‘leven’ niet te beëindigen. Volgens klaagster wordt abortus in Nederland niet gezien als het afbreken van een leven, maar als het afbreken van een zwangerschap, waarbij de foetus tot 24 weken als een deel van het lichaam van de moeder wordt beschouwd. Volgens klaagster wordt in de reclame gezegd dat het hartje klopt na drie weken, en wordt daarbij niet duidelijk dat adverteerder een eigen, van de standaard afwijkende termijn voor deze berekening hanteert. In de commercial is de foetus volgens klaagster “gedecontextualiseerd”: de opbouw van een oogje, hoofdje en handje zijn herkenbaar, zodanig in beeld gebracht dat maximale empathische herkenning mogelijk is (rechtop en beeldvullend), waardoor de werkelijke grootte en de verbinding met baarmoeder niet zichtbaar zijn. Feitelijke informatie rond zwangerschap helpt een vrouw om de afweging goed te maken, terwijl het suggestieve en misleidende tekst- en beeldgebruik van de tv-commercial haar op valse gronden naar een beslissing leiden, aldus klaagster. De beelden zijn schokkend en in combinatie met de tekst opruiend en traumatiserend, zeker voor wie die medische behandeling heeft ondergaan. Klaagster benadrukt dat zij specifiek tegen de tv-commercial klaagt omdat vrouwen daar ongewild aan de reclame blootgesteld worden, en niet tegen de online uitingen, waar men zelf de informatie opzoekt.  

 

Het verweer

Het verweer wordt als volgt samengevat.
De uiting vindt plaats in de “Week van het leven”. Dat is een jaarlijks evenement waarin adverteerder aandacht vraagt voor de bescherming van het ongeboren leven en hulp aan onbedoeld zwangere vrouwen. In de uiting wordt niets gezegd over het al dan niet mogen uitvoeren van abortus. Adverteerder is zich bewust van de gevoeligheid van het thema. Zij hecht eraan zorgvuldig te zijn in haar woordkeuze. Adverteerder veroordeelt niemand, dus ook niet vrouwen die abortus overwegen of hebben ondergaan. Het is de overtuiging van adverteerder dat het maatschappelijke gesprek over de verdrietige realiteit die vaak achter een abortus schuilgaat voor moeder en kind gevoerd moet worden. Om deze overtuiging uit te dragen en dit maatschappelijke doel na te streven doet adverteerder een beroep op het recht van vrijheid van meningsuiting. Onder dit recht vallen ook uitingen die anderen aan het denken zetten en/of als indringend worden ervaren en daardoor sterke gevoelens oproepen. Adverteerder neemt daarbij de normen van goede smaak en fatsoen in acht. Tevens doet adverteerder een oproep om meer werk te maken van betere hulp van moeder en kind.

Het staat burgers en politici vrij om een boodschap die aanstuurt op het aanpassen van wetgeving of een gesprek daarover na te streven. Ten tweede is het wettelijke uitgangspunt volgens adverteerder nog steeds dat abortus geen ‘recht’ is, maar een uitzondering op een strafrechtelijke norm (vgl. art. 5 lid 1 Wet afbreking zwangerschap). Ten derde is er sprake van een expliciete verplichting van de arts tot het verstrekken van verantwoorde voorlichting aan de onbedoeld zwangere over alternatieven voorafgaand aan het uitvoeren van abortus. De boodschap van adverteerder sluit juist bij deze wettelijke plicht aan. 

 In de tv-reclame wordt vrouwen geen advies gegeven over het al dan niet ondergaan van een abortus. Hoewel het platform geen geheim maakt van haar afwijzende standpunt over abortus, is dat niet wat zij in de boodschap ventileert. De mededeling dat na vijf weken sprake is van een hartslag, sluit aan bij de ‘gangbare’ berekenwijze waarover de Commissie in dossier 2017/00867 heeft beslist. Van “gedecontextualiseerde” beelden is geen sprake: de beelden in de commercial zijn correct, waarheidsgetrouw en medisch accuraat. Alle getoonde beelden zijn van een kindje jonger dan 24 weken zwangerschap. Natuurlijk zijn de beelden wel uitvergroot, net als in biologieboeken, aldus adverteerder.

 
De mondelinge behandeling

Het standpunt van adverteerder is mondeling toegelicht aan de hand van een pleitnota. Naar aanleiding van adverteerders opmerkingen over de termijn waarbinnen de klacht in behandeling is genomen, heeft de voorzitter van de Commissie toegelicht dat van een spoedbehandeling in de zin van het Reglement betreffende de werkwijze van de Reclame Code Commissie en het College van Beroep geen sprake is, en dat een snelle behandeling van de zaak geen indicatie is voor een toe- of afwijzing van de klacht.
 

Het oordeel van de Commissie

1.
Krachtens artikel 1 van de Nederlandse Reclame Code (NRC) wordt onder reclame verstaan: iedere openbare en/of systematische directe dan wel indirecte aanprijzing van goederen, diensten en/of denkbeelden door of ten behoeve van een adverteerder. In de tv-commercial maakt de organisatie Stichting Platform Zorg voor Leven onmiskenbaar haar mening kenbaar over abortus door te benadrukken dat een embryo of foetus geen keuze heeft als abortus wordt overwogen, en door aandacht te vragen voor (informatie over) alternatieven voor abortus. De tv-commercial valt daarmee onder de definitie van reclame voor denkbeelden in artikel 1 NRC en de Commissie is bevoegd deze reclame-uiting toetsen aan de NRC.

2.

Als uitgangspunt bij de beoordeling van deze reclame-uiting geldt dat het een ieder vrij staat zijn mening kenbaar te maken over abortus. Blijkens jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) zijn het informeren van anderen en het koesteren van een mening, evenals de vrijheid om ongehinderd inlichtingen en denkbeelden te ontvangen en door te geven, zelfstandige rechten. Nu de tv-commercial in beginsel onder de vrijheid van meningsuiting valt en deze de bescherming geniet van artikel 10 EVRM, stelt de Commissie zich bij de beoordeling van de tv-commercial terughoudend op. De toetsing van de Commissie beperkt zich tot de vraag of de wijze waarop adverteerder in de tv-commercial de vrijheid van meningsuiting uitoefent in strijd is met ‘formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van (onder meer) de bescherming van de gezondheid of de rechten van anderen’ (cf. artikel 10 lid 2 EVRM). Met andere woorden, de Commissie beoordeelt of de inhoud van de tv-commercial zodanig is dat het ter bescherming van de rechten van anderen dringend noodzakelijk – en daardoor toelaatbaar – is om de vrijheid van meningsuiting van adverteerder door middel van een gegrondverklaring van de klacht in te perken.

3.

De Commissie oordeelt hierover als volgt.

Ten eerste maakt klaagster bezwaar tegen de reclame, omdat er volgens haar geen reclame mag worden gemaakt voor medische behandelingen. Dit onderdeel van de klacht slaagt niet, omdat er in de tv-reclame geen sprake is van aanprijzing van abortus of een andere medische behandeling.

4.

Volgens klaagster is de tv-commercial daarnaast misleidend door ‘het begin van leven’ gelijk te stellen aan ‘een levend wezen’, en beelden te tonen die zijn uitvergroot en uit hun context zijn gehaald, waardoor maximale empathische herkenning mogelijk is. De Commissie oordeelt hierover als volgt.

5.

In de uiting wordt op indringende wijze aandacht gevraagd voor de belangen van een embryo of foetus als abortus wordt overwogen, en voor “betere hulp aan moeder en kind”, waarmee adverteerder doelt op (informatie over) alternatieven voor abortus. Daarbij wordt verteld dat er een hartslag aanwezig is bij vijf weken (en niet bij drie weken, zoals klaagster kennelijk heeft begrepen) en dat abortus hier een einde aan maakt. Bij deze boodschap worden bewegende beelden van een embryo en foetus in verschillende ontwikkelfasen getoond. Gelet op het door partijen over en weer gestelde is niet komen vast te staan dat de tekst en de beelden in de tv-commercial niet overeenkomstig de werkelijkheid zijn. Van misleiding is geen sprake.  

6.

Voor zover klaagsters bezwaar zo begrepen kan worden dat zij de uiting in strijd acht met de goede smaak en/of het fatsoen oordeelt de Commissie als volgt. Voor de gemiddelde consument is het voldoende duidelijk dat de boodschap in de tv-commercial over abortus de mening weergeeft van adverteerder. Het uiten van een mening over dit onderwerp is op zichzelf geen reden voor beperking van de vrijheid van meningsuiting, zolang de hiervoor genoemde grenzen aan deze vrijheid niet worden overschreden. Hoewel de Commissie er begrip voor heeft dat niet iedereen deze tv-commercial zal waarderen, is zij op grond van de tekst en de getoonde beelden van oordeel dat de uiting niet een zodanige inbreuk op de rechten van anderen oplevert dat de grens van de vrijheid van meningsuiting is overschreden en inperking van die vrijheid in een democratische samenleving dringend noodzakelijk is. Dat de beelden schokkend zouden zijn en in combinatie met de tekst opruiend en traumatiserend, zoals klaagster heeft aangevoerd, is niet gebleken. Dit gedeelte van de klacht wordt daarom ook afgewezen.

7.

Gelet op het bovenstaande wordt als volgt beslist. 

 

De beslissing

De Commissie wijst de klacht af.

 

Opnieuw uitspraken zoeken

Op datum, dossiernummer, trefwoord of soort uitspraak of een combinatie van deze zoekopties.

*Verplicht in te vullen velden

Uitgebreid zoeken