a a a
 

Uitspraken

Alle uitspraken van de Reclame Code Commissie en het College van Beroep vanaf 2007 vindt u hier.

Terug naar zoekresultaten

Reizen en toerisme

Dossiernr:

2010/00360

Datum:

09-03-2011

Uitspraak:

CVB Aanbeveling Vernietigd (=Afwijzing)

Product/dienst:

Reizen en toerisme

Motivatie:

Subjectieve normen

Medium:

Ongeadresseerd drukwerk

 

De bestreden uitingen

 

Het betreft de hieronder onder ‘De klacht’ beschreven, door klagers aangehaalde (en in kopie aan de originele beslissing gehechte) passages en afbeeldingen in de volgende uitingen:

 

1

De folder “Bijbelse plaatsen voor Christelijke bezoekers”;

 

2

De folder “INSIDE ISRAEL, Family”;

 

3

De folder “INSIDE ISRAEL, Active”;

 

4

De folder “Volgende vakantie Israël”;

 

5

De “Touring map of Israel”:

 

en de volgende webpagina’s van de website www.goisrael.nl:

 

6

http://www.goisrael.nl/NR/rdonlyres/…

 

7

http://www.goisrael.nl/tourism_dnl/Tourist+Information/…

 

8

http://www.eyeonisrael.com/israel-atlas.html (bereikbaar via de link “klik hier voor een interactieve landkaart van Israel” op de webpagina http://www.goisrael.nl/tourism_dnl/…).

 

De klacht

 

Samengevat stellen klagers zich op het standpunt dat verweerder misleidende reclame maakt voor ‘reizen naar Israël’, nu deze reizen gedeeltelijk naar bezet Palestijns en Syrisch gebied gaan en deze gebieden in de uitingen als Israëlisch grondgebied worden aangeduid.

 

De bezwaren, gericht tegen de inhoud van de voornoemde uitingen, luiden als volgt.

 

Ad 1 “Bijbelse plaatsen voor Christelijke bezoekers”

  1. De Syrische Golan Hoogvlakte en verschillende Syrische plaatsen (Bethsaida, Banias (pagina 4), Tel Hadar (pagina 9) worden voorgesteld als zijnde Israëlisch.

  2. In het hoofdstuk “Centraal Israël” worden de plaatsen Bet Sahur, Bethlehem, Jericho, Shechem (Nablus) genoemd (pagina 11 en 12). Aldus worden deze bezienswaardigheden, hoewel door middel van een asterisk wordt vermeld dat deze onder de ‘Palestijnse Autoriteiten vallen’ gepresenteerd als Israëlisch grondgebied.

  3. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen West Jeruzalem, dat Israëlisch is en Oost Jeruzalem, dat Palestijns is (kaart pagina 19 en 20).

  4. De mededeling “In 1967 werd Jeruzalem herenigd en hervond het zijn plaats als de eeuwige hoofdstad van het Joodse volk, met vrijheid voor alle godsdiensten” (pagina 14) is onjuist, nu de annexatie van Oost Jeruzalem door Israël, blijkens de resoluties van de Algemene Vergadering van de VN, gesteund door de Veiligheidsraad, niet is erkend. De officiële hoofdstad van Israël is Tel Aviv.

  5. In de ‘Rondreis door Israël’ (pagina 27 en 28) worden onder meer Bethlehem en de Olijfberg genoemd, zonder dat daarbij wordt meegedeeld dat deze plaatsen buiten Israël liggen.

 

Ad 2 “INSIDE ISRAEL, Family”

  1. Onder het kopje “Galilea” staat: “Israël telt meer dan 50 nationale parken, waarvan een groot aantal in Galilea ligt (…)”. Hieronder worden de bezienswaardigheden genoemd en beschreven, waaronder “Tel Dan en de Banyaswatervallen” (pagina 3).

  2. Op de kaart op de achterzijde van de folder zijn de bezette Palestijnse en Syrische gebieden getekend als Israëlisch grondgebied.

 

Ad 3 “INSIDE ISRAEL, Active”

    Op de kaart op de achterzijde van de folder zijn de bezette Palestijnse en Syrische gebieden getekend als Israëlisch grondgebied.

 

Ad 4 “Volgende vakantie Israël”

  1. In de kaart in de centerfold met het opschrift “Israël” wordt bij sommige gebieden meegedeeld dat deze onder Palestijnse verantwoordelijkheid vallen. De Palestijnse bezette Jordaanvallei, Oost Jeruzalem en de Golan Hoogvlakte worden echter aangeduid alsof deze Israëlisch zijn.

  2. In het hoofdstuk over Jeruzalem wordt niet meegedeeld dat een deel daarvan niet bij Israël hoort. De Tempelberg wordt bijvoorbeeld genoemd, zonder dat wordt verwezen dat sprake is van Palestijns territorium (pagina 5).

  3. In het hoofdstuk over Galilea wordt niet meegedeeld dat een gedeelte hiervan Syrisch is, terwijl er wel Syrische gedeelten genoemd worden, zoals de watervallen van Banias (pagina 17).

In alle voornoemde folders wordt verwezen naar de Bijbel. Door de verwijzing naar Bijbelse tijden, gebeurtenissen en plaatsnamen wordt naar de mening van klagers de indruk gewekt dat deze plaatsen in Israël liggen. Voorts stellen klagers dat in de folders de oorspronkelijke Arabische namen worden ‘verdoezeld’.

 

Ad 5 “Touring map of Israel”

  1. De Gaza is redelijk herkenbaar als niet-Israëlisch gebied. De bezette Westelijke Jordaanoever en de Golan Hoogvlakte worden echter als Israëlisch gebied aangemerkt.

  2. Voor de bezette Westelijke Jordaanoever worden de Joodse namen ‘Samaria’ en ‘Judea’ gebruikt.

  3. In geel en roze worden de ‘Area A’ en ‘Area B’ gebieden weergegeven, waarmee de afspraken worden weergegeven over de bevoegdheden die Israël heeft in bezet Palestijns gebied, hetgeen de meeste toeristen niet weten. Niet wordt bij de kleurcodes in de legenda meegedeeld dat het om bezet gebied gaat. De stippellijn die volgends de legenda ‘international boundary’ inhoudt is niet getekend bij de grens met de Westelijke Jordaanoever, bij Gaza en Golan.

  4. Het teken voor ‘border crossing’ staat wel bij de grensovergangen naar Gaza, maar niet bij de grensovergangen naar de Westelijke Jordaanoever en Golan.

  5. In de legenda staat een code voor de ‘Cease-fire line 1967’. Deze lijn is niet in de kaart getekend.

  6. In Syrisch gebied zijn twee lijnen getekend met het bijschrift in de legenda: “Israel forward line” en Syrian forward line”. Deze lijnen komen niet overeen met de werkelijke territoriale claims. Met deze lijnen en de afwezigheid van de werkelijke gebiedsgrenzen wordt naar de mening van klagers de opzet van de misleiding onderstreept.

  7. Op de detailkaart van Jeruzalem wordt niet weergegeven dat Oost-Jeruzalem geen Israëlisch, maar bezet Palestijns gebied is. De in de legenda gedefinieerde sybolen voor grenzen en grensovergangen ontbreken.

  8. Er staat in de afbeeldingen een foto van Banias. Er wordt niet meegedeeld dat Banias Syrisch is.

Ad 6
http://www.goisrael.nl/NR/rdonlyres/…

  1. De Jordaanvallei wordt over de gehele lengte aangeprezen als deel van Israël. Nergens wordt vermeld dat een deel ervan tot de bezette Palestijnse gebieden behoord.

  2. De Golan Hoogvlakte, inclusief Banias, wordt aangeprezen als deel van Israël.

Ad 7
http://www.goisrael.nl/tourism_dnl/Tourist+Information…

  1. In de tekst staat niet dat een deel van de Jordaanvallei tot de bezette Palestijnse gebieden behoort.

Ad 8
http://www.eyeonisrael.com/israel-atlas.html

  1. De Palestijnse bezette gebieden worden weergegeven alsof deze bij Israël horen. Wanneer men op ‘Map’ klikt, komt een grote interactieve kaart in beeld. Hierop staan de Westelijke Jordaanoever en Gaza in een ‘licht afwijkende kleur’. De betekenis ervan wordt echter niet uitgelegd.

Op grond van het voorgaande concluderen klagers als volgt.

  • De uitingen zijn in strijd met artikel 2 NRC, nu hierin onwaarheden worden verkondigd met betrekking tot de aard van het aangeprezen gebied;

  • De uitingen zijn in strijd met artikel 4 NRC omdat de in Nederland wonende Palestijnen en Syriërs en degenen in Nederland die opkomen voor de belangen van deze groepen zich door de uitingen gekwetst kunnen voelen;

  • De uitingen zijn in strijd met artikel 7 NRC omdat deze niet in overeenstemming zijn met de beginselen van professionele toewijding;

  • De uitingen zijn in strijd met artikel 8 NRC omdat onjuiste informatie wordt verstrekt over het land dat wordt aangeprezen.

Tot slot wijst klager op een vergelijkbare casus die in Groot Brittannië heeft gespeeld, waarbij de Advertising Standards Agency (ASA) uitspraak heeft gedaan en op een uitspraak van het Europese Hof (25 februari 2010).

 

Verweer

 

De klacht is gemotiveerd weersproken. Voor zover voor de beslissing van belang, wordt in het oordeel op het verweer ingegaan.

 

De repliek en dupliek

 

Klagers en verweerder handhaven hun standpunt en lichten dit nader toe. Voor zover voor de beslissing van belang wordt hierop in het oordeel ingegaan.

 

De mondelinge behandeling

 

Het standpunt van beide partijen wordt door de genoemde advocaten aan de hand van hun pleitnotities nader toegelicht.

 

Het oordeel van de Commissie 

 

Omdat een ieder die meent dat een uiting in strijd is met de Nederlandse Reclame Code, bij de Commissie een klacht kan indienen, kunnen klagers in hun klacht worden ontvangen. Niet is gebleken dat, zoals verweerder in eerste instantie heeft doen betogen, artikel 9 lid 1 sub b van het Reglement betreffende de Reclame Code Commissie en het College van Beroep van toepassing is, op grond waarvan klagers klachtengeld verschuldigd zouden zijn.

 

Verweerder stelt zich in de eerste plaats op het standpunt dat geen sprake is van reclame.

In artikel 1 NRC is bepaald dat onder reclame wordt verstaan: iedere openbare aanprijzing van goederen, diensten, of denkbeelden (producten).

In de bewuste uitingen, waarvan vast staat dat deze openbaar zijn, wordt op aanprijzende wijze gesproken over het land Israël en haar bezienswaardigheden. Naar het oordeel van de Commissie is aldus geen sprake van uitsluitend feitelijke informatie maar wordt reclame gemaakt zoals bedoeld in artikel 1 NRC, te weten voor het product ‘Israël’. De bijgevoegde kaarten, die ofwel deel uitmaken van de gewraakte folders, dan wel via een link op de gewraakte webpagina’s zijn te bereiken of via de website zijn op te vragen, moeten worden geacht deel uit te maken van deze reclame-uitingen en worden derhalve eveneens als zodanig beschouwd.

 

Met betrekking tot de inhoud van de klacht oordeelt de Commissie als volgt.

 

De kern van het bezwaar is erin gelegen dat Israël in de gewraakte uitingen ruimer wordt geschetst dan het – naar klagers stellen – daadwerkelijk is.

 

Het geschil betreft de zogenoemde betwiste gebieden, dat wil zeggen de gebieden waarvan, naar is komen vast te staan, niet internationaal algemeen wordt erkend dat deze tot het grondgebied van Israël behoren. De Commissie gaat, voor de vaststelling welke gebieden volgens internationale maatstaven als betwiste gebieden worden beschouwd, uit van de door klagers overgelegde (en aan de originele beslissing gehechte) kaarten van Israël en Jeruzalem, welke kaarten worden gehanteerd door de Verenigde Naties. Naar uit de stukken is gebleken vallen, voor zover van belang voor deze zaak, onder de zogenoemde betwiste gebieden: De Golan Hoogvlakte, Oost-Jeruzalem en de Westelijke Jordaanoever.

 

De Commissie constateert dat in de gewraakte uitingen op de door klagers aangehaalde punten (Ad 1 t/m Ad 8), zowel in de beschrijving van de specifieke bezienswaardigheden als in de kaarten, niet, dan wel onvoldoende duidelijk blijkt waar de grenzen liggen tussen wat naar internationale maatstaven is erkend als Israëlisch grondgebied en wat de ‘betwiste gebieden’ zijn.

 

Verweerder stelt zich, voor zover in dit kader van belang, op het standpunt dat dergelijke informatie ‘ongeacht in hoeverre deze nauwkeurig en volledig is, uit historisch, politiek, staatkundig en juridisch oogpunt interessant is, maar niet behoeft te worden opgenomen in het toeristisch materiaal waarover klagers hebben geklaagd’. De Commissie volgt verweerder niet in dit standpunt. Zij acht deze informatie wel degelijk essentieel in verband met het nemen van een besluit van een consument om al dan niet op vakantie te gaan naar Israël en in het bijzonder om de genoemde bezienswaardigheden te bezoeken. Te denken valt bijvoorbeeld aan principiële of veiligheidsoverwegingen die daarbij voor toeristen een rol kunnen spelen. Met betrekking tot het laatstgenoemde voorbeeld is van belang dat – naar klagers hebben aangevoerd – in Nederland het Ministerie van Buitenlandse Zaken de ‘bezette gebieden’ als minder of niet veilig heeft aangemerkt. Zoals verweerder opmerkt zal uit de media weliswaar bekend zijn dat men in bepaalde gebieden op zijn minst ‘waakzaam’ zal moeten zijn, niet acht de Commissie het echter voor de gemiddelde consument van algemene bekendheid waar de grenzen van de betwiste gebieden (exact) gelegen zijn.

 

Omdat genoemde essentiële informatie in de uitingen ontbreekt is naar het oordeel van de Commissie sprake van een omissie als bedoeld in artikel 8.3 onder c NRC. Voorts is, zoals gezegd, de Commissie van oordeel dat hierdoor de gemiddelde consument ertoe gebracht kan worden om een besluit te nemen over een transactie (het boeken van een reis naar Israël waarbij de bedoelde bezienswaardigheden of plaatsen zullen worden bezocht) dat hij anders niet had genomen.

Op grond van het voorgaande zijn de uitingen misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

 

De Commissie acht de uitingen niet van dien aard dat deze in strijd zijn met de waarheid zoals bedoeld in artikel 2 NRC. Met betrekking tot klagers stelling dat deze uitingen kwetsend zouden zijn, stelt de Commissie zich, gelet op het subjectieve karakter van dit criterium, terughoudend op. Gelet op deze terughoudendheid oordeelt de Commissie dat de uitingen niet nodeloos kwetsend zijn als bedoeld in artikel 4 NRC.

 

De beslissing van de Reclame Code Commissie van 27 september 2010

 

Op grond van het voorgaande acht de Commissie de uitingen op de door klager genoemde punten strijdig met artikel 7 NRC. Zij beveelt verweerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

Voor het overige wijst de Commissie de klacht af.

 

Het College van Beroep

 

De grieven in het principaal appel

           

Appellant stelt niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf en/of namens een organisatie beroep te hebben ingesteld. Volgens appellant bedraagt inge­volge artikel 32 lid 1 van het Reglement betreffende de Reclame Code Commissie en

het College van Beroep (hierna: het Reglement), het klach­tengeld in deze zaak daarom € 30,–. Ap­pel­lant heeft het door het secretariaat van de Stichting Reclame Code vastgestelde klachtengeld ad € 500,– onder voorbehoud betaald en verzoekt op grond van het voorgaande € 470,– aan hem te restitueren.

 

De inhoudelijke grieven kunnen als volgt worden samengevat.

 

Grief 1

Ten onrechte heeft de Commissie geoordeeld dat sprake is van reclame in de zin van artikel 1 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Appellant maakt geen reclame voor “het product Israël”, maar verstrekt uitsluitend informatie over Israël als vakantieland, hetgeen volgens appellant geen reclame is.

Grief 2

Ten onrechte heeft de Commissie geoordeeld dat uit de gewraakte uitingen niet of onvoldoende duidelijk blijkt waar bepaalde grenzen liggen. De Commissie heeft voorts ten onrechte gemeend zelf een keuze te moeten maken wat betreft het antwoord op de vraag welk gebied internationaal niet als grondgebied van Israël dient te worden beschouwd. Dit is een politieke keuze. Politieke, juridische, historische en andere informatie worden in het toeristische materiaal niet behandeld en horen in dergelijk materiaal ook niet thuis. Op dit moment staat bovendien niet vast of en welk gebied Syrisch dan wel Palestijns zal zijn en waar de grenzen zullen lopen. Dat in de uitin­gen van de huidige feitelijke grenzen is uitgegaan, maakt deze nog niet misleidend. Deze feitelijke grenzen zijn lokaal de enige grenzen waarover internationaal geen verschil van mening bestaat.

Grief 3

Ten onrechte heeft de Commissie meer in­formatie dan in de uitingen staat essen­tieel geacht in verband met het nemen van een besluit door de consument om op vakantie naar Israël te gaan en daarbij de in de uitingen genoemde bezienswaardigheden te be­zoeken. Het conflict met Syrië over de Golan Hoogte en met de Palestijnse Auto­ri­teit over de Westelijke Jordaanoever is wereldwijd een feit van algemene bekend­heid. Het is ondenkbaar dat toeristen zich daarvan niet bewust zijn. Het­zelf­de geldt voor de veiligheidssituatie in die gebieden. Het is een feit van algemene be­kendheid dat in het Midden-Oosten sprake is van een ernstige en complexe pro­blematiek die van tijd tot tijd gepaard gaat met gewelddadigheden. Dat dit in begin­sel een beperkt veiligheidsrisico oplevert, is eveneens wereldwijd bekend. Jaarlijks reizen vele mil­joenen toeristen naar Israël. Het komt vrijwel nooit voor dat toeristen het slachtoffer worden van gewelddadigheden, ook niet voor zover het de Golan Hoogte, Oost Jeruzalem of de Westelijke Jordaanoever betreft. De specifieke af­ba­kening van deze gebieden is derhalve niet bepalend voor het veiligheidsrisico dat toeristen lopen en is daarom geen essentiële informatie die de consument nodig heeft als hij naar Israël met vakantie gaat.

 

Ten aanzien van de afzonderlijke uitingen stelt appellant onder meer het volgende.

De folder “Bijbelse plaatsen voor Christelijke bezoekers”.

In deze folder ontbreken de grenzen van de staat Israël, omdat die grenzen er in Bijbelse tijden niet waren. Terecht staat in deze folder dat Jeruzalem de eeuwige hoofdstad van het Joodse volk is. Dat men tijdens een reis door het Bijbelse “Heilige Land Israël” ook enkele plaatsen bezoekt die in de visie van geïntimeerden buiten Israël liggen, behoeft niet in een folder als de onderhavige te worden ver­meld. Door middel van verwijzingen wordt duidelijk gemaakt welke bezienswaardig­heden ingevolge de desbetreffende overeenkomst van Israël met de Palestijnen niet onder Israëlische maar onder Palestijnse verantwoordelijkheid vallen,

De folders “INSIDE ISRAEL, Family” en “INSIDE ISRAEL, Active”.

Ten aanzien van het natuurreservaat Tel Dan en de Banyas watervallen hoeft niet te wor­den vermeld dat deze in een gebied liggen waarvan de uiteindelijke status nog niet is vastgesteld.

De folder “Volgende vakantie Israël”.

In de folder staat duidelijk waar Palestijnse verantwoordelijkheid geldt voor burgerlijke aangelegenheden, interne veiligheid en openbare orde. Voor het overige willen geïntimeerden ten onrechte dat niet alleen in de kaart maar ook in de tekst wordt vermeld welk gebied volgens hen niet tot Israël behoort.

De “Touring map of Israel”, de website http://www.goisrael.nl/NR/rdonlyres /58F1BDA5-C209-42EE-BC23-68F8CA260C6F/8631/MapOfIsrael.pdf en de website http://www.goisrael.nl/tourism_dnl/Tourist Information/Discover Israel/Geographic Regions/The Jordan Valley htm.

De kaarten geven duidelijk aan waar thans feitelijk de grenzen lopen, evenals waar Israël verantwoordelijkheden aan Palestijnen heeft overgedragen.

de website
http://www.eyeonisrael.com/israel-atlas.html.

De bedoeling van de markering op de kaarten is voldoende duidelijk. Ook latere grenswijzigingen zijn op de website inzichtelijk gemaakt.

 

Het antwoord in appel tevens houdende incidenteel appel

 

De grieven zijn gemotiveerd weersproken.

 

Het College vat het incidenteel appel als volgt samen.

 

Grief 1

In haar beslissing gebruikt de Commissie ten onrechte de omschrijving “gebieden waarvan niet internationaal is erkend dat deze tot het grondgebied van Israël beho­ren” en “betwiste gebieden”. Het gaat naar internationaal recht om “bezette gebie­den”, zoals ook is bevestigd door het Internationaal Gerechtshof, het Hof van Justitie van de Europese Unie en de Raad van de Europese Unie. Een deel van deze gebieden is door Israël bij wet geannexeerd, hetgeen volkenrechtelijk illegaal gedrag is. Het feit dat Israël meent aanspraken op die gebieden te hebben, maakt de gebieden nog niet  “omstreden” of “betwist”. Het is zonder meer onjuist de illegaal bezette gebieden als (onderdeel van) Israël te presenteren en te promoten.

Grief 2

De Commissie heeft haar oordeel exclusief gebaseerd op het bepaalde in artikel 8.3 aanhef en onder c NRC in verbinding met artikel 7 NRC. Naast deze artikelen is ook artikel 2 NRC geschonden, nu de bestreden uitingen in strijd met de waarheid zijn en bovendien in strijd met het bepaalde in artikel 8.2 aanhef en onder b NRC. Te­gen­over de meest gezaghebbende beoordelingen van instanties die daartoe door “de Staten van de wereld” geroepen zijn, kan de Commissie geen eigen interpre­ta­tie geven van hetgeen in deze zaak als “waar” heeft te gelden. Hierbij wordt verwe­zen naar drie uitspraken van de Britse zusterorganisatie die soortgelijke klachten toewees op basis van vastgestelde schending van het vereiste van “truthfulness”.

 

Het antwoord in het incidenteel appel

De grieven zijn gemotiveerd weersproken.

 

De mondelinge behandeling

 

Partijen lichten hun wederzijdse standpunten toe.

 

Het oordeel van het College

 

Ter zake van het klachtengeld

 

1. Artikel 32 lid 2 van het Reglement luidt als volgt: “De appellant die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf of namens een organi­sa­tie tegen een uitspraak van de Commissie beroep instelt, is € 500.- aan de Stich­ting Reclame Code verschuldigd.” Naar het oordeel van het College valt onder de reikwijdte van dit artikel het beroep dat wordt inge­steld door een instantie die zich bezighoudt met de bevordering van toerisme naar een bepaald land. Er is onmiskenbaar geen sprake van de situatie dat een klacht is ingediend door een particulier of een organisatie die als zodanig in het Reglement ex­pliciet is vrijgesteld van de betaling van de volledige beroeps­bij­dra­ge ad € 500,–. Derhalve dient het door appellant ingediende verzoek tot res­ti­tutie van een deel van het klachtengeld te worden afgewezen.

 

In het principaal appel

Reclame?

 

2.1.

Grief 1 houdt in dat de door de Commissie beoordeelde uitingen ten onrechte als reclame-uitingen zijn aangemerkt. Dienaangaande is van belang dat het gewijzigde artikel 1 NRC, waarin wordt ge­definieerd wat onder re­clame moet worden verstaan, op 1 januari 2011 in werking is getreden. Nu in beroep evenwel de vraag voor­ligt of de Commissie terecht op basis van de tot 1 januari 2011 geldende regeling heeft geoordeeld dat sprake is van een reclame-uiting, zal het College beoordelen of sprake is van reclame in de zin van artikel 1 NRC (oud). Hierin is bepaald dat onder reclame wordt verstaan iedere openbare aanprijzing van goederen, diensten of denkbeelden, alsmede het vragen van diensten.

 

2.2.

Naar het oordeel van de Commissie moeten de gewraakte uitingen als reclame in de zin van artikel 1 NRC (oud) worden beschouwd. De uitingen hebben tot doel reizigers te interesseren in “Israël” als vakantiebestemming en bevatten in verband daarmee wervende afbeeldingen en teksten over de tijdens een dergelijke vakantie te bezoeken plaatsen en beziens­waar­digheden. Aldus wordt onmiskenbaar het denk­beeld aange­prezen dat men een vakantiereis naar “Israël” dient te maken. Dit geldt ook voor de uitingen waarin een kaart centraal staat, nu deze uitingen te­vens (andere) wer­vende afbeeldingen en teksten bevatten en de kaarten onderdeel zijn van dergelijke uitingen. De aanprijzing vindt telkens in het open­baar plaats. Terecht heeft de Commissie dan ook geoordeeld dat alle ge­wraakte uitingen als reclame-uiting dienen te worden aangemerkt. Grief 1 faalt derhalve.

 

3. Uitingen in strijd met de waarheid of misleidend?

 

3.1.

De grieven 2 en 3 lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

 

3.2.

Ten aanzien van de aard van de uitingen moet het volgende worden vooropgesteld. De uitingen zijn specifiek op de toeristische consument gericht. In deze uitingen wordt toe­ristische informatie verstrekt over plaatsen en bezienswaardigheden en worden deze plaatsen en bezienswaardigheden toegelicht in een vorm en op een wijze die kenmerkend kunnen worden geacht voor reclame voor een land als reis­bestemming.

De gemiddelde consument – dat wil hier met name zeggen: de gewone reiziger die zich oriënteert op een vakantiebestemming – zal deze uitingen niet opvatten als in­formatie met een politiek, staatkundig of juridisch karakter of doel, maar uitsluitend als aanprij­zing van “Israël” als vakantiebestemming. Derhalve kan niet worden aan­genomen dat de consument aan de weergave in die uitingen van de in “Israël” te bezoeken plaatsen en streken een specifieke politieke, staatkundige of juridische betekenis zal toekennen. Het is deze consument slechts erom te doen of hij op grond van die uitingen zijn vakantie in het beschreven gebied wil doorbrengen, gezien de aan­trekkelijkheid als reisbestemming. De omstandigheid dat de gewraak­te uitingen afkomstig zijn van instanties die niet los kunnen worden gezien van de Israëlische overheid, is onvol­doende om aan de uitin­gen alsnog enige politieke, staatkundige of juridische betekenis toe te kennen.

Derhalve valt de juistheid of onjuistheid van de door geïntimeerden aan de, in de uitingen neergelegde, informatie toegekende politieke, staatkundige of juridische betekenis buiten het bestek van de op de voet van de NRC te verrichten beoor­de­ling. Hetzelfde geldt voor de juistheid of onjuistheid van de politieke, staatkundige  of juridische opvattingen daarover van appellant of van de staat Israël.

 

3.3.

Bij reclamemateriaal voor een land als reisbestemming dient het gebruikelijk te wor­den geacht dat voor toeristen aantrekkelijke, positieve aspecten van dat land wor­den ­(over)belicht en minder positieve aspecten onderbelicht blijven, terwijl niet-toe­ristische informatie, zoals de poli­tieke situatie van dat land, daarin niet of nauwelijks aan de orde komen.

 

3.4.

De onderhavige klachten betreffen de weergave in de uitingen van de gebieden die de Com­mis­sie heeft aangeduid als “betwiste gebieden”, nader door de Com­missie omschre­ven als de gebieden waarvan internationaal niet algemeen wordt er­kend dat deze tot het grondgebied van het land Israël behoren, welke gebieden door geïntimeerden worden aangeduid als de “bezette gebieden”. Wat er van deze om­schrijvingen zij, niet in geschil is op welke gebieden de klachten feitelijk betrekking hebben. Het gaat om gebieden die aanvankelijk niet door de staat Israël werden bestuurd, maar die deze staat inmiddels tot zijn grondgebied rekent al­thans waar­over hij nu het be­stuur uitoefent, dan wel gebieden die vallen onder bestuur van Palestijnse autoriteiten.

De conflictueuze politieke situatie in het Midden-Oosten in het algemeen en de politiek, staatkundig, of juridisch omstreden status van de bedoelde gebieden in het bijzonder zijn van algemene bekendheid. Er kan van worden uitgegaan dat de ge­middeld geïnformeerde consu­ment die overweegt “Israel” als zijn vakantiebestem­ming te kiezen daarvan op de hoogte is en, minst genomen globaal, weet welke ge­bie­den het betreft en welke standpunten dienaangaande worden ingenomen door   de staat Israël, de Palestijnse autoriteiten en binnen de internationale gemeenschap­, ook in­dien in de reclame-uitingen niet specifiek op de situatie in en de status van deze gebieden wordt ingegaan en de ligging van die gebieden niet als zodanig zou zijn aangegeven.

 

3.5.

Met inachtneming van het voorgaande moet worden onderzocht of de in de uitingen verstrekte informatie de gemiddelde consument voldoende in staat stelt een geïnformeerd besluit over “Israël” als vakantiebestemming te nemen.

 

3.6.

Het College is van oordeel dat, gezien aard en doel van het reclamemateriaal en de kennis die bij de gemiddelde consument aanwezig kan worden verondersteld, het door geïntimeerden gestelde ontbreken van (voldoende) specifieke aanduidingen omtrent de ligging en de status van de bedoelde gebieden de reclame-uitingen nog niet in strijd met de waarheid of misleidend doen zijn. Niet valt in te zien dat de gemiddel­de consument door het ontbreken van dergelijke aanduidingen zal besluiten tot een transactie waartoe hij niet besloten zou hebben indien die gegevens omtrent de bedoelde gebieden wel in de reclame-uitingen zouden zijn vermeld. Het betreft immers uitingen die slechts bedoeld zijn en worden opgevat als materiaal om de mogelijk­heid van een vakantie in “Israel” onder de aan­dacht van de consument te brengen.

 

3.7.

Het voorgaande wordt niet anders doordat, zoals geïntimeerden stellen, het Nederlandse Minis­terie van Buitenlandse Zaken (be­paalde van) de hier bedoelde ge­bie­den als “on­vei­lig” heeft aan­gemerkt. Dat in het reclame­materiaal geen informatie staat over veilig­heids­risico’s met betrekking tot een bezoek aan “Israël”, brengt nog niet mee dat sprake is van onjuiste of mislei­dende informatie omtrent “Israël” als vakantiebestemming. De uitingen zijn im­mers zeer algemeen van aard, waarbij ervan kan worden uitgegaan dat alleen de positieve aspecten van een toeristisch bezoek aan “Israel” worden belicht, en niet in geschil is dat de gebieden van “Israël” die in de visie van geïntimeerden onbetwist tot de staat Israël behoren niet als onveilig zijn aangemerkt. Van de gemiddelde omzichtige consument die naar aanleiding van de onderhavige uitingen besluit daadwerkelijk een vakantiereis naar “Israel” te maken en daarbij ook de bedoelde gebieden wenst te bezoeken of daar te verblijven, mag verwacht worden dat hij zich nader oriënteert over de voorwaarden waaronder dat bezoek of verblijf kan plaatsvinden en over de risico’s die daaraan zijn verbonden, óók indien in de onderhavige uitingen daaraan geen aandacht wordt besteed. De gemiddelde consument kan immers bekend worden verondersteld met de politieke situatie in “Israël” waarbij, naar eveneens algemeen bekend kan worden veron­dersteld, in bepaalde gebieden sprake is van zeer gespannen verhoudingen.

 

3.8.

Vaststaat dat de reiziger alle in de uitingen genoemde attracties en plaatsen zon­der specifieke reisbeperkingen kan bezoeken tijdens een vakantie in “Israel”, ook voor zover het de bedoelde gebieden betreft. In dit opzicht is dan ook niet van belang dat in de uitingen een voldoende specifieke aanduiding van de bedoelde gebieden zou ontbreken. In zoverre is van enige onjuiste of misleidende informatie in de uitingen geen sprake.

 

3.9.

Op grond van het voorgaande kan niet worden gezegd dat de gemiddelde consu­ment op wie de uitingen zich richten onjuist wordt geïnformeerd of wordt misleid door de wijze waarop daarin over “Israël” als vakantiebestemming informatie wordt verstrekt, in het bijzonder ook niet door het ontbreken in de uitingen van (voldoen­de) specifieke informatie (zoals deze informatie in de visie van geïntimeerden zou moeten luiden) over de ligging of over de politieke, staatkundige of juridische status van de bedoelde gebieden of over veilig­heids­risico’s bij een bezoek aan deze gebieden.

De grieven 2 en 3 treffen derhalve doel.

 

3.10.

Dit oordeel is van toepassing op alle gewraakte uitingen, zodat het niet nodig is deze uitingen nog afzonderlijk te beoordelen.

 

In het incidenteel appel

 

4.1.

Incidenteel appellanten stellen dat de Commissie in haar beslissing ten onrechte de omschrijving “gebieden waarvan niet internationaal is erkend dat deze tot het grond­gebied van Israël behoren” en “betwiste gebieden” gebruikt. Volgens incidenteel appellanten gaat het om “bezette gebieden”. Uit hetgeen in het principale appel is overwogen volgt dat een kwalificatie van de bedoelde gebieden niet van belang is voor het antwoord op de vraag of de onderhavige uitingen in strijd met de waarheid of misleidend zijn.

Grief 1 in het incidentele appel treft derhalve geen doel.

 

4.2.

Incidenteel appellanten stellen voorts dat het in strijd met de waarheid en het be­paalde in artikel 8.2 aanhef en onder b NRC is om de onderhavige gebieden als (onderdeel van) de staat Israël te presenteren en te promoten. Uit hetgeen het College in het principale appel heeft overwogen, in het bijzonder omtrent de aard van de uitingen en de kennis die bij de gemiddeld geïnformeerde consument aanwezig kan worden verondersteld met betrekking tot de bedoelde gebieden, volgt dat de omstandigheid dat in de onderhavige reclame-uitingen geen specifieke afbake­ning heeft plaatsgevonden van plaatsen en bezienswaardigheden die wel en niet in de bedoelde gebieden liggen, niet meebrengt dat de uitingen misleidend zijn, ook niet voor zover de uitingen wor­den getoetst aan artikel 8.2 aanhef en onder b NRC.

Grief 2 in het incidentele appel treft derhalve evenmin doel.

 

Slotsom

 

5.

Al hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de beslis­sing van de Commissie niet in stand kan blijven en dat de klacht alsnog dient te worden afgewezen.

 

 

De beslissing in het principaal en incidenteel appel

 

Het  College:

 

Wijst het verzoek van appellant tot restitutie van een deel van het klachtengeld af;

 

Vernietigt de bestreden beslissing en wijst de klacht alsnog af.

 

Opnieuw uitspraken zoeken

Op datum, dossiernummer, trefwoord of soort uitspraak of een combinatie van deze zoekopties.

*Verplicht in te vullen velden

Uitgebreid zoeken