De procedure

De voorzitter van de Reclame Code Commissie heeft klager bij brief van 9 januari 2014 meegedeeld dat, naar zijn voorlopig oordeel, klager op grond van artikel 9 lid 1 sub b jo artikel 28 lid 2 klachtengeld verschuldigd is voor de behandeling van de klacht.

Klager heeft bij brief van 21 januari 2014 tegen deze beslissing bezwaar gemaakt, stellende dat hij de klacht niet heeft ingediend in het belang van de uitoefening van zijn bedrijf, maar als consument. Hij heeft een eenmanszaak zonder personeel en het verzorgingsgebied van zijn bedrijf is gering. Ook heeft klager geen webwinkel. Hij acht het uitgesloten dat de uitspraak van invloed is op het bedrijfsresultaat van zijn slijterij. Klager stelt vanuit zijn vak op de hoogte te zijn van de regelgeving rond de verkoop van alcoholhoudende dranken zodat overtredingen van deze regels hem eerder opvallen dan de “gemiddelde” consument.

De beslissing van de voorzitter

Klager heeft erkend dat hij eigenaar is van Slijterij [naam en plaats]. Hij houdt zich derhalve, evenals de Wijnbeurs, bezig met de verkoop van wijn. Nu de bedrijfsvoering van klager zich voor een deel op hetzelfde vlak afspeelt als die van adverteerder is de voorzitter van oordeel dat klager geacht moet worden commercieel belang te hebben bij zijn klacht. Om die reden dient het bepaalde in artikel 28 lid 2 van het Reglement van de Reclame Code Commissie en het College van beroep in het onderhavige geval te worden toegepast.