a a a
 

Uitspraken

Alle uitspraken van de Reclame Code Commissie en het College van Beroep vanaf 2007 vindt u hier.

Terug naar zoekresultaten

(Gemotoriseerd) vervoer

Dossiernr:

2014/00891

Datum:

20-01-2015

Uitspraak:

VAF (=voorzittersafwijzing)

Product/dienst:

(Gemotoriseerd) vervoer

Motivatie:

Bijzondere Reclamecode

Medium:

Audiovisuele Mediadiensten

De bestreden reclame-uiting

Het betreft een televisiecommercial waarin de Mitsubishi Outlander PHEV wordt aangeprezen. In de televisiecommercial wordt een brandstofverbruik van 1,9l/100km genoemd.

De klacht

Klager stelt, samengevat, dat het in de televisiecommercial voor de auto genoemde verbruik volstrekt theoretisch is en alleen kan worden behaald indien met de auto continu in de elektrische modus wordt gereden. Daarbij geldt voorts als voorwaarde dat men nooit meer dan maximaal 50 kilometer aflegt om vervolgens de auto weer gedurende drie uur op te laden teneinde opnieuw 50 kilometer actieradius te hebben. Naar de ervaring van klager bedraagt het brandstofverbruik het dubbele van het in een folder genoemde verbruik van 5,8l/100km. Er wordt een onrealistisch hoge verwachting gewekt en feitelijk een valse belofte gedaan. In aanvulling hierop stelt klager dat de consument ook wordt misleid doordat er uitsluitend een “liter/km getal” wordt genoemd en geen aanknopingspunt voor het elektrische rendement wordt vermeld in verband met de kosten van de auto. Klager wijst in dit verband onder meer op het feit dat elektriciteit geldt kost, moet worden opgewekt en getransporteerd, waarbij een deel verloren gaat, en dat het rendement onder verschillende omstandigheden voor de consument onduidelijk is. Daarnaast wijst klager op het verschil tussen grijze en groene stroom.

Het verweer

Dit kan als volgt worden samengevat. Adverteerder is verplicht het brandstofverbruik te vermelden volgens de Europese Richtlijn 715/2007/EG. Dit verbruik is voor de onderhavige auto vastgesteld op 1,9l/100km. Het werkelijke verbruik kan hiervan afwijken. In een brochure geeft adverteerder klanten een nadere toelichting op de Europese test.

Het oordeel van de voorzitter

1) De voorzitter begrijpt dat de klacht uitsluitend is gericht tegen de door klager bedoelde televisiecommercial, en dat daar waar klager naar een folder van adverteerder verwijst, hij dit doet ter onderbouwing van de klacht tegen de televisiecommercial.

2) Kern van de klacht is dat in de televisiecommercial een misleidend, te weten niet realistisch verbruik van 1,9 l/100 voor de onderhavige auto wordt genoemd. Deze auto betreft kennelijk een zogenaamde plug-in auto waarbij na het opladen een bepaalde afstand elektrisch kan worden gereden en vervolgens op benzine kan worden doorgereden. Ingevolge artikel 2 van de Code voor personenauto’s (CVP) mag ook het brandstofverbruik van dergelijke auto’s uitsluitend worden vermeld in overeenstemming met het bepaalde in het Besluit etikettering energiegebruik. Dit besluit bevat voorschriften voor de wijze waarop in reclame het brandstofverbruik van nieuwe personenauto’s moet worden weergegeven. Krachtens artikel 4 van dit Besluit en de daarbij behorende Bijlage 3 wordt in reclamemateriaal voor nieuwe personenauto’s het officiële brandstofverbruik opgenomen voor het model waarop het reclamemateriaal betrekking heeft en wordt het officiële brandstofverbruik, tot op één decimaal nauwkeurig, uitgedrukt in kilometer per liter en liters per 100 kilometer. Onder het officiële brandstofverbruik wordt in het Besluit verstaan: het door de typegoedkeuringsinstantie aangenomen brandstofverbruik overeenkomstig verordening (EG) 692/2008 en vermeld in bijlage VIII van richtlijn 2007/46/EG. Dit brandstofverbruik is gespecificeerd in het zogenaamde brandstofverbruiksboekje, een uitgave van (onder meer) de RDW.

3) Het voorgaande brengt mee dat in reclame-uitingen voor nieuwe personenauto’s geen andere verbruiksgegevens mogen worden vermeld dan het officiële brandstofverbruik (aldus ook het College van Beroep in zijn uitspraak van 16 oktober 2012 in dossier 2012/00589). De voorzitter constateert dat in de televisiecommercial overeenkomstig het voorgaande het officiële brandstofverbruik wordt genoemd. Het is de voorzitter daarbij ambtshalve gebleken dat dit verbruik overeenstemt met het verbruik dat voor de onderhavige auto wordt genoemd in het brandstofverbruiksboekje jaargang 2014. Op grond van het voorgaande voldoet de verbruiksvermelding aan artikel 2 lid 1 CVP.

4) De vermelding van het officiële brandstofverbruik, dat het resultaat is van gestandaardiseerde metingen volgens een vastgestelde Europese testprocedure, heeft tot doel de consument in staat te stellen verschillende auto’s op dit punt met elkaar te vergelijken. Dat als gevolg daarvan geen sprake is van het verbruik dat de consument in de praktijk zal ervaren, kan niet meebrengen dat in reclame van dat verbruik mag worden afgeweken. Het betreft immers een krachtens een Europese richtlijn en de wet verplichte norm.

5) Dat de auto deels elektrisch kan rijden, rechtvaardigt evenmin een dergelijke afwijking. Het brandstofverbruiksboekje vermeldt in dit verband onder meer: “Het normverbruik van plug-in voertuigen is zeer laag omdat de voertuigen de typekeuringstest deels op brandstof rijden en deels emissievrij op elektriciteit die wordt geladen uit het net. Een grotere elektrische actieradius leidt tot een lager gecombineerd normverbruik. Het praktijkverbruik van deze voertuigen wordt dus niet alleen beïnvloed door inzet en rijstijl, maar ook door het aandeel elektrisch gereden kilometers in de praktijk. (…) Is in de praktijk het aandeel elektrisch gereden kilometers lager dan op de typekeuringstest, dan leidt dat tot extra verhoging van het brandstofverbruik bovenop de factoren die hierboven al voor conventionele voertuigen zijn”. Uit het voorgaande blijkt dat de mogelijkheid deels elektrisch te rijden is meegewogen bij de vaststelling van het officiële brandstofverbruik. Voorts bestaat geen verplichting om aanvullend in reclame informatie op te nemen over het elektrische rendement. Naar het oordeel van de voorzitter betreft dit geen essentiële informatie in de zin van artikel 8.3 aanhef en onder c van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Hetzelfde geldt voor de aspecten die, naar algemeen bekend kan worden verondersteld zijn verbonden aan het benutten van elektriciteit via het netwerk, zoals het door klager genoemde feit dat elektriciteit geldt kost, moet worden opgewekt en getransporteerd waarbij een deel verloren gaat en het feit dat het rendement afhankelijk is van verschillende omstandigheden. Al deze aspecten hoeven derhalve niet in reclame voor plug-in voertuigen te worden vermeld.

6) De Reclame Code Commissie gaat in haar beslissingen ervan uit dat de gemiddelde consument bekend is met het gegeven dat het in reclame-uitingen weergegeven verbruik volgens de richtlijn niet een weergave is van het werkelijke verbruik zoals de consument dat in de praktijk gemiddeld zal ervaren. De voorzitter verwijst in dit verband naar onder meer dossier 2013/00098. De mededeling dat het werkelijke verbruik (aanzienlijk) kan afwijken van het volgens de richtlijn vastgestelde verbruik, dient op grond hiervan overbodig te worden geacht. De gemiddelde consument zal hiermee immers reeds rekening houden, zodat niet valt in te zien dat hij door het ontbreken van een dergelijke mededeling wordt misleid. Van essentiële informatie in de zin van artikel 8.3 aanhef onder c NRC is ook in zoverre geen sprake.

7) Op grond van hetgeen hiervoor aan de orde is geweest oordeelt de voorzitter dat de bestreden televisiecommercial voldoet aan de CVP en niet misleidend is. Derhalve wordt beslist als volgt.

De beslissing van de voorzitter

Gelet op het bovenstaande wijst de voorzitter de klacht af.

 

Opnieuw uitspraken zoeken

Op datum, dossiernummer, trefwoord of soort uitspraak of een combinatie van deze zoekopties.

*Verplicht in te vullen velden

Uitgebreid zoeken