a a a
 

Uitspraken

Alle uitspraken van de Reclame Code Commissie en het College van Beroep vanaf 2007 vindt u hier.

Terug naar zoekresultaten

Recreatie, amusement, cultuur en sport

Dossiernr:

2020/00221

Datum:

22-07-2020

Uitspraak:

Afwijzing

Product/dienst:

Recreatie, amusement, cultuur en sport

Motivatie:

Subjectieve normen

Medium:

Buitenreclame

De bestreden reclame-uiting

Het betreft een abriposter van Second Love met de tekst:

“Op weg naar een avontuurtje? Ik ook.”
“secondlove.nl”
“Flirten is niet alleen voor singles.”

Daarbij is een vrouw te zien die over de schouder van een man kijkt en een vinger voor haar mond houdt.

 

De klacht

De reclame is in strijd met de artikelen 2, 3 en 5 van de Nederlandse Reclame Code (hierna: NRC). Klaagster stelt dat adverteerder zijn beleid voor wat betreft het uitzenden van de reclame via media aan minderjarigen heeft aangepast. Hieruit blijkt dat de bestreden reclame-uiting niet geschikt is voor jongeren. Jongeren worden desondanks wel in de publieke ruimte met de onderhavige uiting geconfronteerd. Klaagster richt haar klacht met name op artikel 5 NRC, het vertrouwen dat burgers in reclame mogen hebben. Naar de mening van klaagster is het vertrouwen in de reclame in het geding indien het adverteren op de publieke omroep kennelijk, en door adverteerder zelf, op gespannen voet staat met de belangen van minderjarigen, terwijl diezelfde reclame in de publieke ruimte onverminderd doorgaat.

 

Het verweer

Adverteerder sluit zich aan bij de overwegingen van de voorzitter in de terzijdelegging van 26 mei 2020. Volgens adverteerder bevat de reclame-uiting niets waardoor het publiek op het verkeerde been zou kunnen worden gezet, er zijn in de bestreden uitingen geen onjuiste mededelingen gedaan, geen onjuiste verwachtingen geschapen en er is ook geen relevante informatie onthouden waardoor een verkeerd beeld kan zijn ontstaan. Volgens adverteerder is derhalve geen sprake van strijd met artikel 5 van de NRC. De eigen afweging van adverteerder met betrekking tot de tijdstippen die gehanteerd worden in een ander medium (radio en televisie) kan hier niet aan afdoen.

Adverteerder kan zich voorstellen dat niet iedereen de dienst kan waarderen en dat men deze wellicht afkeuringswaardig vindt. Dit neemt echter niet weg dat hij wel in staat moet kunnen worden gesteld reclame te maken voor de dienst, uiteraard op een wijze die in overeenstemming is met de regels die daarvoor gelden. Die regels kunnen echter niet inhouden dat adverteerder in het geheel niet zou mogen communiceren over de dienst. De NRC gaat volgens adverteerder over de vraag of reclame in overeenstemming is met de goede smaak en het fatsoen en niet of bepaalde diensten dat wel of niet zijn.

 

De mondelinge behandeling

De mondelinge behandeling wordt als volgt samengevat. Aan het begin van de mondelinge behandeling heeft klaagster een aantal vragen van de Commissie beantwoord. Klaagster erkent dat de door adverteerder aangeboden dienst geen verboden dienst is. Voorts merkt zij op dat de klacht grotendeels ziet op artikel 5 NRC.

Klaagster heeft aan de hand van de pleitnota haar standpunt nader toegelicht. Zij maakt zich zorgen over de invloed die van dergelijke reclame uitgaat op jongeren en gezinnen. Het is bekend dat de Reclame Code Commissie zich al diverse malen heeft uitgesproken over eerdere uitingen van Second Love, waarbij de goede smaak, het fatsoen en de geestelijke volksgezondheid als grond waren aangevoerd. Klaagster richt zich nu tot de Commissie vanwege het vertrouwen in de reclame dat door de reclames van Second Love wordt geschaad. De voorzitter is niet ingegaan op dit onderdeel van de klacht (ook niet in eerdere procedures). Volgens klaagster lijkt het erop alsof Second Love een vorm van algehele immuniteit geniet bij het maken van deze reclames. Klaagster verzoekt derhalve om een inhoudelijke beoordeling van de klacht.

Het vertrouwen in reclame is allereerst in het geding vanuit de positie van de jongeren. De opvatting dat de reclame niet ontoelaatbaar is omdat deze slechts op indirecte wijze plaatsvindt en geen aanstootgevende beelden bevat, is volgens klaagster een te beperkte opvatting die de invloed miskent die ook van indirecte reclame kan uitgaan en die daarom onverantwoord kan zijn. Jongeren op de middelbare school voelen feilloos aan wat met deze reclame wordt bedoeld en begrijpen als geen ander de spanning van flirten tussen leeftijdsgenoten. Tegelijkertijd hebben zij in deze levensfase behoefte aan voorwaardelijke steun en geborgenheid van ouders. Klaagster vraagt zich af hoe we kunnen accepteren dat jongeren op weg naar school de reclame te zien krijgen, waarvan ze weten dat de relatie van hun ouders er kapot aan kan gaan, terwijl ze op school onder aanmoediging van overheid en samenleving leren gezonde relaties te onderhouden, eerlijk te zijn en respect te hebben voor elkaar.

Een belangrijk onderdeel van de klacht is de samenhang tussen de publieke ruimte en de publieke en commerciële omroepen. Adverteerder heeft ervoor gekozen om haar reclames niet meer voor 21.00 uur te vertonen vanwege de maatschappelijke gevoeligheid ervan. Dit is volgens klaagster een goede zaak maar hoe is het dan uit te leggen dat deze reclames de hele dag worden vertoond in een bushokje. Bij de bushokjes worden burgers ongevraagd en ongewild van nabij met deze reclame geconfronteerd (het is niet mogelijk om naar een ander bushokje te zappen). Deze wijze, vorm, tijd en plaats van reclame maken schaden het vertrouwen in de reclame.

Tot slot heeft klaagster een toelichting gegeven ten aanzien van het vertrouwen in reclame. In de maatschappij leren wij onze jongeren om relaties goed te onderhouden, respect te hebben en eerlijk te zijn tegen elkaar. Dit verwacht je ook van elkaar als burger. In de uiting wordt ‘vreemdgaan’ echter neergezet alsof het heel normaal is en het verzwijgen ervan ook (in de uiting wordt een vinger op de lippen gelegd, alsof er iets verzwegen moet worden). Dit terwijl gezinnen, ouders en jongeren hier veel problemen van kunnen ondervinden. De uiting brengt maatschappelijke schade met zich mee, terwijl reclame iets is waar je op moet kunnen vertrouwen en om die reden dient hier volgens klaagster geen reclame meer voor gemaakt te worden.

 

Het oordeel van de Commissie

1. Vooropgesteld wordt dat, zoals ook in eerdere beslissingen van de Commissie en het College van Beroep is overwogen, het Second Love in beginsel is toegestaan de door haar aangeboden dienst aan te prijzen, mits de uiting voldoet aan de regels van de NRC. De dienst is niet bij wet verboden en het maken van reclame daarvoor valt onder de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 10 lid 1 EVRM. De Commissie heeft er begrip voor dat niet een ieder – om wat voor reden ook – de reclame zal waarderen. De Commissie beoordeelt echter niet de aangeboden dienst op zich, maar toetst of de wijze waarop daarvoor reclame wordt gemaakt in overeenstemming is met de bepalingen uit de NRC.

2. Voorts merkt de Commissie op dat alle reclame-uitingen moeten voldoen aan de regels zoals vastgelegd in de NRC. Van een bepaalde “immuniteit” voor het maken van reclames aan de kant van adverteerder, zoals door klaagster gesuggereerd, is derhalve geen sprake. De terzijdelegging door de voorzitter vond zijn aanleiding in het oordeel dat geen sprake is van een wezenlijk andere uiting of een wezenlijk andere grondslag dan waarover in eerdere procedures reeds is beslist. In bezwaar zal alsnog inhoudelijk over de klacht worden geoordeeld.

3. Klaagster heeft aangevoerd dat de bestreden uiting in strijd is met artikelen 2, 3 en in het bijzonder artikel 5 van de NRC, vanwege het vertrouwen in reclame dat geschaad wordt door de reclame van Second Love.

4. Ten aanzien van artikelen 2 en 3 van de NRC verwijst de Commissie naar het geschetste toetsingskader door het College van Beroep in dossier 2017/00640. Bij de beoordeling of de uiting in overeenstemming is met artikelen 2 en 3 NRC stelt de Commissie zich terughoudend op. Bij deze artikelen is de invulling immers subjectief, te weten afhankelijk van de persoonlijke waardering en opvattingen van degene die met de uiting wordt geconfronteerd. De Commissie beoordeelt daarom of volgens de huidige algemene maatschappelijke opvattingen de uiting de grenzen van het toelaatbare te buiten gaat, hetgeen in feite neerkomt op de vraag of moet worden aangenomen dat de uiting door zijn verschijningsvorm aanstootgevend voor het publiek is. 

5. In de uiting is een vrouw te zien die over de schouder van een man kijkt en een vinger voor haar mond houdt. De teksten op de poster luiden: “Op weg naar een avontuurtje? Ik ook”, “secondlove.nl” en “Flirten is niet alleen voor singles”. De uiting bevat geen combinatie van bloot en seks of erotiek op een wijze die rechtvaardigt dat het ontoelaatbaar wordt geacht deze in het straatbeeld te publiceren. De Commissie acht het in de uiting getoonde beeld met tekst niet aanstootgevend en de in de uiting gewekte suggestie zodanig indirect, dat geen sprake is van strijd met artikel 2 en 3 van de NRC. Dit geldt ook nu de uiting in een bushokje is geplaatst waar het publiek (waaronder ook jongeren) zich niet gemakkelijk aan de uiting kan onttrekken.

6. In artikel 5 van de NRC, waar klaagster zich met name op beroept, is (onder meer) bepaald dat reclame naar vorm en inhoud zodanig behoort te zijn dat het vertrouwen in reclame niet wordt geschaad. Klaagster stelt dat bij de abriposter het vertrouwen in reclame in het geding is vanuit de positie van jongeren, omdat de wijze waarop en de plek waar geadverteerd wordt voor een dienst waardoor de relatie van hun ouders kapot kan gaan en waarmee een leugen wordt gestimuleerd, ontoelaatbaar is. Deze argumenten betreffen echter naar het oordeel van de Commissie niet zozeer de bestreden uiting als wel de aangeprezen dienst van adverteerder. Zoals opgemerkt beoordeelt de Commissie niet de aangeprezen dienst op zich. Voorts merkt de Commissie op dat het vertrouwen in reclame, als bedoeld in artikel 5 van de NRC, niet zo kan worden uitgelegd dat ook (beweerdelijke schendingen van) subjectieve normen, waarop in feite ook dit gedeelte van de klacht ziet, onder de reikwijdte van dit artikel vallen. Dat adverteerder de keuze heeft gemaakt zichzelf bepaalde restricties op te leggen ten aanzien van de uitzendtijd van haar reclames op radio en televisie, maakt dit oordeel niet anders.

Gelet op het bovenstaande wordt als volgt beslist.

 

De beslissing van de Commissie

De Commissie wijst de klacht af.

Opnieuw uitspraken zoeken

Op datum, dossiernummer, trefwoord of soort uitspraak of een combinatie van deze zoekopties.

*Verplicht in te vullen velden

Uitgebreid zoeken