a a a
 

Uitspraken

Alle uitspraken van de Reclame Code Commissie en het College van Beroep vanaf 2007 vindt u hier.

Terug naar zoekresultaten

(Niet)-commerciele reclame

Dossiernr:

2018/00213

Datum:

20-03-2018

Uitspraak:

dVAF (directe Voorzitters Afwijzing)

Product/dienst:

(Niet)-commerciele reclame

Motivatie:

Strijd met wet

Medium:

Audiovisuele Mediadiensten

De bestreden reclame-uiting

Het betreft een televisiespotje waarin achtereenvolgens ten aanzien van de “islam” wordt beweerd dat deze discriminatie is respectievelijk geweld, terreur, vrouwenhaat, homohaat, jodenhaat, christenhaat, onderwerping, gedwongen huwelijk, eerwraak, totalitair, doodstraf voor afvalligheid, sharia, dierenleed, onrecht, slavernij en dodelijk. Bij het laatste woord zijn druipende rode druppels te zien.

 

De klacht

De uiting is zeer beledigend voor de islam, alsmede discriminerend en racistisch en zet aan tot haat. De uiting is in strijd met artikel 137c Wetboek van Strafrecht en zou niet uitgezonden moeten mogen op de publieke omroep.

 

Het oordeel van de voorzitter

1)  De uiting is een televisiespotje van een politieke partij en is ook onmiskenbaar politiek van aard. De uiting verkondigt immers een politieke mening met het oog op de komende gemeenteraadsverkiezingen. Dergelijke uitingen zijn bedoeld om de kiezer kort duidelijk te maken waar een partij voor staat en worden veelal gekenmerkt door een uitgesproken subjectief karakter. In de onderhavige uiting wordt een denkbeeld verkondigd over de islam.

2)  Het is niet aan de Reclame Code Commissie om een politieke partij te verbieden in ideële reclame te refereren aan punten uit haar verkiezingsprogramma, ook al worden die door velen verwerpelijk bevonden, zolang de wijze waarop dat gebeurt binnen de grenzen van het toelaatbare blijft. In verband met het laatste dient te worden beoordeeld of de uiting, voor zover hier van belang, niet in strijd is met formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk (proportioneel en subsidiair) zijn in het belang van het voorkomen van strafbare feiten, de bescherming van de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen (artikel 10 EVRM). De voorzitter van de Reclame Code Commissie dient zich bij de beoordeling of tegen deze achtergrond een inbreuk op de vrijheid van meningsuiting in dit geval gerechtvaardigd is, extra terughoudend op te stellen wegens de ruime vrijheid van meningsuiting die geldt bij het verspreiden van een politiek denkbeeld.

3)  De uiting zet zich sterk af tegen de islam en uit diverse ernstige beschuldigingen met een be-ledigend karakter over de islam. Daarbij is naar het oordeel van de voorzitter de uiting onmiskenbaar bedoeld om door middel van deze beschuldigingen de aandacht te vestigen op het partijprogramma van de PVV teneinde kiezers te bewegen op deze partij te stemmen. Of door het voorgaande is voldaan aan de voorwaarden voor strafbaarheid op grond van artikel 137c Wetboek, is een kwestie waarover de voorzitter van de Reclame Code Commissie niet kan oordelen. De strafrechter zal zich hierover dienen uit te spreken. Op dit oordeel kan ook niet worden vooruitgelopen. Daarbij speelt een rol dat de vrijheid van meningsuiting het recht impliceert denkbeelden te verkondigen die als zodanig beledigend zijn. Daarbij verwijst de voorzitter naar EHRM, 30 januari 2018, 69317/14, Sekmadienis r.o. 81, waar onder meer staat: “(…) those who choose to exercise the freedom to manifest their religion cannot reasonably expect to be exempt from all criticism. They must tolerate and accept the denial by others of their religious beliefs and even the propagation by others of doctrines hostile to their faith.”

4)  Indien de uiting uitsluitend naar de vorm wordt beoordeeld, geldt dat deze geen beelden bevat die op zichzelf genomen ontoelaatbaar dienen te worden geacht. Weliswaar heeft de uiting als geheel een dreigende toon en vorm, waarbij op een gegeven moment een rood gekleurde streep begint te druipen alsof het bloeddruppels zijn, maar de voorzitter acht dit nog onvoldoende om beperkingen te stellen aan het tijdstip van uitzending van de uiting.

5)  Op grond van het bovenstaande is er geen grondslag om de uiting ontoelaatbaar te achten nu de vrijheid van meningsuiting in dit geval prevaleert. Om die reden wijst de voorzitter de klacht af.

 

De beslissing van de voorzitter
 

Gelet op het bovenstaande wijst de voorzitter de klacht af.

Opnieuw uitspraken zoeken

Op datum, dossiernummer, trefwoord of soort uitspraak of een combinatie van deze zoekopties.

*Verplicht in te vullen velden

Uitgebreid zoeken