a a a
 

Uitspraken

Alle uitspraken van de Reclame Code Commissie en het College van Beroep vanaf 2007 vindt u hier.

Terug naar zoekresultaten

Opleidingen en cursussen

Status:

Dossiernr:

2022/00561 - CVB

Datum:

04-04-2023

Uitspraak:

CVB Aanbeveling (gedeeltelijk) Bevestigd (=Aanbeveling (gedeeltelijk))

Product/dienst:

Opleidingen en cursussen

Motivatie:

Misleiding Kwalificaties

Medium:

Digitale Marketing Communicatie

Het College van Beroep [4 april 2023]

1. Procedureverloop

[…]

 

2. De bestreden reclame-uitingen

De klacht is gericht tegen de wijze van vermelding op www.nha.nl dat NHA door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap als opleider is erkend op grond van de Wet Erkende Onderwijsinstellingen (WEO) voor het opleiden voor de staatsexamens voortgezet onderwijs. Hierbij gaat het om deze vermelding op de homepage van de website (uiting A) en op de (product)pagina’s van de website waarop een specifieke beroepsopleiding of cursus wordt aangeprezen ten aanzien waarvan NHA niet wettelijk is erkend (uiting B). Het betreft bij het laatste de volgende tekst onder de tab ‘Diploma’ of ‘Getuigschrift’ op de bestreden productpagina’s:
“Over NHA en de erkenning door het ministerie van onderwijs
Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft NHA als opleider erkend op grond van de WEO (Wet erkende onderwijsinstellingen) voor het opleiden voor de staatsexamens voortgezet onderwijs.”

 

3.  Het geschil bij de Commissie           

3.1. Laudius stelt in de inleidende klacht dat slechts een zeer beperkt deel van het cursusaanbod van NHA onder de in de uitingen bedoelde WEO-erkenning valt. De wijze van vermelding van deze erkenning ten aanzien van het overige cursusaanbod wekt de indruk dat de erkenning ook met dat aanbod verband houdt. Laudius stelt dat de erkenning uitsluitend getoond dient te worden bij cursussen waarvoor deze geldt om misleiding te voorkomen.

3.2. De Commissie heeft de klacht ten aanzien van uiting A afgewezen. Hiertegen is geen beroep ingesteld. Ten aanzien van uiting B (de bestreden productpagina’s) heeft de Commissie als volgt geoordeeld. Op de productpagina’s staat informatie over specifieke cursussen waardoor bij de gemiddelde consument eenvoudig de indruk kan ontstaan dat de mededeling over de WEO-erkenning ook op die cursussen van toepassing is. De toevoeging “voor de staatsexamens voortgezet onderwijs” neemt deze verwarring onvoldoende weg. De consument zal bij de productpagina’s vanwege de specifieke informatie per cursus er niet op bedacht zijn dat de expliciet genoemde erkenning juist niet van toepassing is op de cursus waar deze mededeling bij staat. Het had volgens de Commissie op de weg van NHA gelegen om bij de cursussen waarvoor geen WEO-erkenning geldt duidelijker dan nu kenbaar te maken dat de erkenning in die situatie een ander doel dient, namelijk dat andere cursussen wel over een WEO-erkenning beschikken. Artikel 6 WEO bevat niet de verplichting om op de productpagina’s de WEO-erkenning te vermelden. In de memorie van toelichting wordt de nadruk gelegd op de vermelding van de erkenning in de “uitgaande post” en wordt de mogelijkheid genoemd om in reclamefolders een asterisk te plaatsen bij de onderwijsactiviteiten waarop de wet van toepassing is. Dit impliceert naar het oordeel van de Commissie juist niet een verplichte vermelding van de erkenning bij cursussen waarmee de erkenning geen verband houdt. Op grond van het voorgaande acht de Commissie de bestreden productpagina’s onduidelijk met betrekking tot de erkenning in de zin van artikel 8.2 aanhef en onder f van de Nederlandse Reclame Code (NRC).

 

4.  De grieven

Blijkens de Memorie van Toelichting bij de WEO hechtte de wetgever waarde aan de herkenbaarheid van erkende instellingen met het oog op het stimuleren van permanente educatie. Tegen die achtergrond moet artikel 6 lid 1 WEO worden bezien, waarin is bepaald dat een erkende onderwijsinstelling haar ministeriële erkenning duidelijk moet vermelden in uitgaande stukken, inclusief reclame en wervingsmateriaal. Het betreft dus een op NHA rustende wettelijke verplichting om de erkenning in onder meer reclame-uitingen te noemen. De wetgever heeft de bezwaren tegen de vermeende onduidelijkheid voor de consument, als het gaat om niet-erkende cursussen van erkende instellingen, onder ogen gezien. Om aan deze bezwaren tegemoet te komen is in artikel 6 lid 2 WEO bepaald dat erkende onderwijsinstellingen die ook activiteiten verrichten waarop artikel 6 lid 1 WEO niet van toepassing is, in hun uitgaande correspondentie, publicaties en reclame duidelijk de reikwijdte van de ministeriële erkenning dienen te vermelden. Nu de belangrijkste vorm van hedendaagse communicatie via het internet plaatsvindt, dient artikel 6 lid 1 WEO aldus te worden uitgelegd dat de ministeriële erkenning en de reikwijdte daarvan in elke digitale publicatie moet worden vermeld. Elke pagina op de website van NHA kan worden gezien als een aparte publicatie. Zoals een magazine of krant meerdere publicaties (en reclames) kan bevatten, kan een website dat ook. Daarbij is van belang dat zoekmachines alle afzonderlijke cursuspagina’s van NHA indexeren. Dit betekent dat een cursuspagina via een zoekmachine rechtstreeks kan worden bezocht, zonder eerst langs de homepagina te komen. Bezoekers zullen op deze wijze in veel gevallen direct op de pagina van de betreffende cursus komen, omdat zij doorgaans naar een specifieke cursus zoeken en dan een link naar de desbetreffende cursuspagina zien. Wordt een consument dan niet geïnformeerd over de reikwijdte van de ministeriële erkenning, dan zou hierdoor in strijd met artikel 6 lid 1 WEO worden gehandeld. De vermelding is conform de wet.

 

5.  Het antwoord in appel

De grieven zijn gemotiveerd weersproken en het verweer strekt tot bevestiging van de bestreden beslissing. Hierna zal, voor zoveel nodig, op het verweer worden ingegaan.

 

6.  De mondelinge behandeling

Het standpunt van NHA is toegelicht mede aan de hand van pleitnotities die als hier ingelast worden beschouwd. Hierna is het standpunt van Laudius toegelicht.
Op hetgeen verder ter zitting is verklaard zal hierna, voor zoveel nodig, worden ingegaan.

 

7.  Het oordeel van het College

7.1. Het geschil in beroep betreft specifiek de volgende tekst die men ziet onder de tab ‘Diploma’ of ‘Getuigschrift’ op de bestreden productpagina’s:
“Over NHA en de erkenning door het ministerie van onderwijs
Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft NHA als opleider erkend op grond van de WEO (Wet erkende onderwijsinstellingen) voor het opleiden voor de staatsexamens voortgezet onderwijs.”
Deze tekst is, voor zover hier relevant, geplaatst bij cursussen en opleidingen waarvoor de genoemde erkenning niet geldt. Volgens Laudius is dit misleidend. NHA stelt echter dat zij op grond van artikel 6 WEO verplicht is deze tekst op alle productpagina’s te vermelden.

7.2. Het College laat in het midden of artikel 6 WEO voor NHA een verplichting inhoudt om op alle afzonderlijke webpagina’s met zoveel woorden te vermelden dat zij op grond van de WEO is erkend voor het opleiden voor de staatsexamens voortgezet onderwijs. Ook al zou sprake zijn van een wettelijke verplichting om deze erkenning op alle bestreden productpagina’s afzonderlijk te noemen (zoals NHA stelt), dan geldt nog steeds dat die vermelding niet op een zodanige wijze mag plaatsvinden dat dit tot verwarring over de erkenning leidt. Dit volgt uit artikel 6 lid 2 WEO in verbinding met de bepalingen inzake misleidende reclame. Het College gaat daarom voorbij aan (de discussie over de uitleg van) artikel 6 WEO en zal de beoordeling toespitsen op de vraag of voor de gemiddelde consument die een cursus of opleiding wil volgen, voldoende duidelijk is dat de op de bestreden productpagina’s genoemde erkenning ziet op een ander aanbod dan het product waarbij de erkenning wordt vermeld. Dit dient te worden beoordeeld aan de hand van de totale reclame-uiting en de context waarin men de mededelingen over de cursussen en opleidingen ziet. In dat kader is het volgende van belang.

7.3. NHA heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat een belangrijk deel van het publiek direct een productpagina met daarop een bepaalde cursus of opleiding zal zien, nu dit aanbod via een zoekopdracht kan worden gevonden en aangeklikt. De gemiddelde consument zal op een dergelijke pagina informatie verwachten die specifiek is afgestemd op de cursus of opleiding die men dan ziet. Dit omvat ook de informatie die men vindt onder het tabblad ‘diploma’ of ‘getuigschrift’. Hier verwacht men informatie die geheel is afgestemd op het resultaat van een met goed gevolg afgeronde cursus of opleiding. Dat daar (bij het diploma of getuigschrift) uitdrukkelijk melding wordt gemaakt van het feit dat NHA als opleider is erkend op grond van de WEO voor het opleiden voor de staatsexamens voortgezet onderwijs, zal de gemiddelde consument in de context van de uiting in verband brengen met de cursus of opleiding die hij dan ziet. Hierover oordeelt het College verder als volgt

7.4. Dat NHA bedoelde vermelding ziet als een wettelijke verplichting, kan de consument niet weten. Deze consument zal deze expliciete vermelding opvatten als specifiek op de cursus of opleiding toegesneden informatie. Vanuit deze perceptie zal het de gemiddelde consument ontgaan welke betekenis toekomt aan de toevoeging dat het gaat om een erkenning voor het opleiden voor de staatsexamens voortgezet onderwijs. Dit zal de gemiddelde consument in verwarring brengen in de gevallen dat naar de erkenning wordt verwezen bij aanbod waarmee die erkenning geen verband houdt. De consument kan daardoor menen dat de erkenning ook relevant is voor dat aanbod, en daardoor aan de erkenning in die situatie waarde hechten, zoals in de zin dat NHA zich met al haar cursussen kwalitatief onderscheidt van instituten zonder erkenning. Het College onderschrijft op grond van het voorgaande het oordeel van de Commissie dat het voor de gemiddelde consument onvoldoende duidelijk is dat de op de bestreden productpagina’s vermelde WEO-erkenning niet ziet op het aldaar getoonde cursusaanbod, waardoor die productpagina’s misleidend zijn.

 

8.  De beslissing van het College van Beroep

Het College bevestigt, met enige wijziging van gronden, de beslissing van de Commissie voor zover in beroep aan de orde.

 

[Hieronder volgt de belsissing waaretgen deels beroep is ingesteld]

De Reclame Code Commissie [2 februari 2023]

De bestreden reclame-uitingen

Het betreft de volgende uitingen op de website van NHA (www.nha.nl) te weten:

A)        op de ‘homepage’ staat, voor zover hier van belang:

“Erkend door het ministerie van Onderwijs
Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft NHA als opleider erkend op grond van de Wet Erkende Onderwijsinstellingen voor het opleiden voor de staatsexamens voortgezet onderwijs.
Heb je nog vragen? Neem gerust contact met ons op. Onze studieadviseurs staan voor je klaar.”

Onder deze tekst is een logo van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap afgebeeld.

B)        op de verschillende, onderliggende webpagina’s, bijvoorbeeld: www.nha.nl/beroepsopleiding/[naamcursus], waarop informatie over de betreffende cursus volgt (hierna ook: productpagina’s), staat, onder de tab ‘Diploma’ en/of ‘Getuigschrift’, de volgende tekst, voor zover hier van belang:

“Over NHA en de erkenning door het ministerie van onderwijs
Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft NHA als opleider erkend op grond van de WEO (Wet erkende onderwijsinstellingen) voor het opleiden voor de staatsexamens voortgezet onderwijs.”

 

De klacht

Klager maakt bezwaar tegen deze ‘misleidende reclameactiviteiten’ van adverteerder en de klacht is in het bijzonder gericht tegen de volgende twee uitingen op de website van adverteerder:

Op de homepage toont adverteerder zeer opvallend een tekstblok inclusief het logo van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Volgens klager valt slechts een zeer beperkt deel van het aanbod van adverteerder (te weten 41 van de 549 aangeboden cursussen), onder de genoemde ministeriële WEO-erkenning. Volgens klager zal de gemiddelde consument de toevoeging “opleiden voor de staatsexamens voorgezet onderwijs” niet begrijpen althans niet opvatten als een beperking. Er wordt hierdoor volgens klager geen duidelijke informatie verstrekt over de status van de erkenning van de door adverteerder aangeboden cursussen, als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder f van de Nederlandse Reclame Code (hierna ook: NRC). Volgens klager zullen (potentiële) cursisten door de prominente positionering van de tekst denken dat de betreffende erkenning geldt voor het complete opleidingsaanbod en daar hun keuze op baseren. De erkenning blijkt echter betrekking te hebben op een zeer beperkt deel van het opleidingsaanbod.
Adverteerder toont op alle individuele productpagina’s, onder de tab “Diploma” of de tab “Getuigschrift” een tekstblok over de ministeriële WEO-erkenning. Zoals al door klager aangevoerd geldt de erkenning slechts voor een zeer beperkt deel van het aanbod van adverteerder. Voor het merendeel van de cursussen waarbij de tekst wordt getoond, is deze erkenning niet van toepassing. Volgens klager zal de gemiddelde consument de tekst echter opvatten als een bevestiging van de erkenning van de specifieke opleiding waarbij de tekst staat. Klager voert aan dat de tekst feitelijk alleen getoond mag worden bij de cursussen waarvoor de erkenning daadwerkelijk geldt, te weten de cursussen die vallen onder de noemer “opleidingen die opleiden voor de staatsexamens voortgezet onderwijs”. Klager acht de uiting hierdoor in strijd met artikel 8.2 aanhef en onder f NRC.

 

Het verweer

Adverteerder is als opleider erkend op grond van de Wet op de Erkende Onderwijsinstellingen (hierna ook: WEO). Deze WEO-erkenning brengt bevoegdheden met zich mee, maar ook verplichtingen. Overeenkomstig artikel 6 lid 1 WEO moet de erkenning worden vermeld in de correspondentie, publicaties en reclame met betrekking tot de onderwijsinstelling met de woorden “erkend door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op grond van de Wet op de erkende onderwijsinstellingen”. Overeenkomstig artikel 6 lid 2 WEO moet het bevoegd gezag van de instelling, die ook andere activiteiten verricht dan het onderwijs waarop de WEO-erkenning betrekking heeft, in correspondentie, publicaties en reclame duidelijk aangeven op welk onderwijs de erkenning betrekking heeft. Conform deze verplichting vermeldt NHA op haar website dat zij erkend is door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op grond van de WEO voor het opleiden voor de staatsexamens voortgezet onderwijs.

Uit het eindverslag door de ‘Commissie voor Onderwijs en Wetenschappen’ over de WEO, blijkt dat de wetgever geen bezwaar heeft tegen instellingen die voor een deel van hun activiteiten wel en voor een ander deel niet WEO-erkend zijn. Hiervoor is de publicatieplicht, artikel 6 lid 2 WEO, in de wet vastgelegd. Adverteerder verwijst ook naar de Memorie van Toelichting bij dit wetsartikel. Hieruit volgt volgens haar dat de wet voorschrijft op welke wijze de reikwijdte van de WEO-erkenning kenbaar moet worden gemaakt. In overeenstemming met dit wettelijk voorschrift vermeldt adverteerder op haar website (per aangeboden opleiding) de precieze omvang van de WEO-erkenning.

Ten aanzien van de bestreden uiting onder A) voert adverteerder aan dat dit klachtonderdeel ongegrond is, aangezien zij wettelijk verplicht is om zo duidelijk mogelijk aan derden mede te delen wat precies onder de WEO-erkenning valt (artikel 6 lid 1 en 2 WEO). Uit de woorden van de staatssecretaris kan volgens adverteerder worden afgeleid dat een vermelding conform de in artikel 6 WEO beschreven wijze voldoende duidelijk moet zijn om alle onduidelijkheid voor de (potentiële) cursist te voorkomen. De reikwijdte van de erkenning staat duidelijk in de uiting, namelijk: “voor het opleiden voor de staatsexamens voortgezet onderwijs”. Hierdoor valt niet in te zien dat de indruk zou worden gewekt dat alle door NHA aangeboden cursussen onder de WEO-erkenning vallen. Er wordt door adverteerder ook niet gesuggereerd dat de aangeboden opleidingen die niet onder de WEO-erkenning vallen, toch wel onder die erkenning vallen.

Voor zover de klacht is gericht tegen de genoemde uitingen onder B) voert adverteerder aan dat zij wettelijk verplicht is precies aan te geven wat de WEO-erkenning omvat. Op deze wijze kunnen (potentiële) cursisten niet ten onrechte in de veronderstelling verkeren dat zij een cursus volgen die onder de WEO-erkenning valt. Daarbij kan het ook zo zijn dat een geïnteresseerde niet via de homepage van adverteerder naar een cursus zoekt, maar rechtstreeks op de cursuspagina terechtkomt. Het is om die reden van belang dat (a) op elke individuele cursuspagina zichtbaar is dat adverteerder over de WEO-erkenning beschikt en (b) de reikwijdte van deze ministeriële erkenning duidelijk staat aangegeven. Adverteerder is niet verplicht om daarnaast nog expliciet te vermelden dat er ook cursussen worden aangeboden die niet onder de WEO-erkenning vallen.

Er is volgens adverteerder geen sprake van misleidende reclame met onjuiste of onduidelijke informatie. De omvang van de WEO-erkenning is op elke webpagina in eenvoudige bewoordingen kenbaar gemaakt, zodat voor de consument de omvang van de WEO-erkenning begrijpelijk is. Indien klager een probleem heeft met de wijze waarop adverteerder melding maakt van de WEO-erkenning, dan ligt het op de weg van klager een wetswijziging te bewerkstellingen, maar zij is daarvoor volgens adverteerder bij de Reclame Code Commissie bij het verkeerde adres.

 

Samenvatting van de mondelinge behandeling

Het standpunt van klager is nader toegelicht aan de hand van een pleitnota. Klager heeft benadrukt dat de klacht ziet op de context waarin en de wijze waarop de WEO-erkenning door adverteerder wordt gepresenteerd. Hierdoor wordt volgens klager de indruk gewekt dat de WEO-erkenning ziet op het gehele cursusaanbod. Voorts voert klager nog aan dat sprake is van (onrechtmatig) gebruik van een (auteursrechtelijk beschermd) logo en lettertype van de Rijksoverheid. Ook voert hij aan dat door het vermelden van de WEO-erkenning op de productpagina’s van de opleidingen waarvoor de erkenning niet geldt, dit er automatisch voor zorgt dat deze tekst wordt geïndexeerd door zoekmachines, waardoor de tekst ook zichtbaar is in de zoekresultaten.

Het standpunt van adverteerder is nader toegelicht aan de hand van een pleitnota. Er is (mede gezien een eerdere beslissing van het College van Beroep) gekozen voor eenvoudige bewoordingen waardoor in één oogopslag duidelijk wordt waar de ministeriële erkenning op van toepassing is, namelijk: het opleiden voor de staatsexamens voortgezet onderwijs. Hiermee gaat zij verder dan de verplichting die voortvloeit uit artikel 6 WEO. Ten aanzien van het logo van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voert adverteerder aan dat deze niet wordt vermeld op de productpagina’s aangezien adverteerder heeft geconcludeerd dat de vermelding van het logo niet nodig is om de erkenning te communiceren, maar dat een mededeling (zonder logo) volstaat. De huidige vermelding is een goede middenweg tussen een eenvoudige, korte vermelding en een alomvattende, gecompliceerde vermelding. Hiermee communiceert adverteerder duidelijk hoever de ministeriële erkenning reikt. Ten aanzien van de productpagina’s voert adverteerder aan dat zij conform artikel 6 WEO verplicht is om zich in uitgaande stukken (waaronder reclame- en wervingsmateriaal) duidelijk te onderscheiden van niet-erkende opleidingsinstellingen. Dat geldt volgens adverteerder voor iedere webpagina waarop door haar een afzonderlijke cursus wordt aangeboden. Adverteerder verwijst naar de bewoordingen van artikel 6 WEO en de wetsgeschiedenis. Het betreft volgens adverteerder een dwingend voorschrift om de WEO-erkenning ook op alle productpagina’s te vermelden.

 

Het oordeel van de Commissie

1.  Niet ter discussie staat dat adverteerder voor verschillende cursussen een erkenning op grond van de Wet op de Erkende Onderwijsinstellingen (hierna ook: WEO) bezit. Klager maakt in het onderhavige geval bezwaar tegen de wijze waarop adverteerder deze WEO-erkenning op haar website presenteert. Klager is van mening dat uit de bestreden uitingen voor de consument onvoldoende duidelijk blijkt dat de WEO-erkenning (slechts) ziet op een specifiek deel van het cursusaanbod en dat deze erkenning dus niet ziet op het totale cursusaanbod van adverteerder.

2.  De Commissie merkt allereerst op dat hetgeen klager pas tijdens de mondelinge behandeling heeft aangevoerd over het gebruik van het logo van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap alsmede ten aanzien van de zoekresultaten in Google, in de onderhavige procedure buiten beschouwing blijft. Adverteerder heeft zich hierop niet kunnen voorbereiden en is daardoor in haar verdediging geschaad. De Commissie beperkt zich tot de oorspronkelijke klacht van klager en de daarbij overgelegde uitingen. De Commissie overweegt hierover als volgt.

3.         Uiting A)          de homepagina op de website van adverteerder

Voor zover de klacht is gericht tegen de homepage van de website van adverteerder, is de Commissie van oordeel de klacht geen doel treft. Op deze homepage wordt algemene informatie verstrekt over het totale cursusaanbod van adverteerder. De Commissie is van oordeel dat de gemiddelde consument in dit geval niet in verwarring wordt gebracht over de reikwijdte van de WEO-erkenning. Op de ‘homepagina’ van de website, waar het totale cursusaanbod van adverteerder wordt aangeprezen en waar informatie over diverse opleidingen wordt getoond, zal men de uiting zo begrijpen dat de WEO-erkenning specifiek ziet op het cursusaanbod van adverteerder dat betrekking heeft op “het opleiden voor de staatsexamens voortgezet onderwijs”.

Het geheel van de uiting en de context van de afzonderlijke mededelingen zullen de gemiddelde consument dienaangaande niet op het verkeerde been zetten. Gelet op het voorgaande is dit onderdeel van de klacht ongegrond.

4.         Uiting B)          de verschillende productpagina’s van het cursusaanbod van adverteerder

De WEO-erkenning wordt ook op de diverse productpagina’s van adverteerder genoemd, zoals onder het tabblad ‘Diploma’ en/of ‘Getuigschrift. Vast is komen te staan dat de mededeling niet enkel is geplaatst bij het cursusaanbod waar de erkenning daadwerkelijk op van toepassing is, maar dat deze mededeling ook is geplaatst bij (een deel van) het cursusaanbod waar de erkenning niet op van toepassing is. De Commissie is van oordeel dat door de wijze van het vermelden van de WEO-erkenning voor “het opleiden voor de staatsexamens voortgezet onderwijs”, op de productpagina’s van de opleidingen waar deze WEO-erkenning niet op van toepassing is, de consument op het verkeerde been kan worden gezet. Op die productpagina’s kan de consument immers, in tegenstelling tot op de homepage, gerichte informatie terugvinden over een specifieke cursus, waardoor bij de gemiddelde consument eenvoudig de indruk kan worden gewekt dat de mededeling over de WEO-erkenning ook op deze specifieke cursus van toepassing is, terwijl dit niet het geval blijkt te zijn.

5.  Dat NHA ook in uiting B de toevoeging “voor het opleiden voor de staatsexamens voortgezet onderwijs” vermeldt, neemt de voornoemde verwarring onvoldoende weg. De consument zal er bij de productpagina’s vanwege de specifieke informatie per cursus immers niet op bedacht zijn dat de expliciet genoemde erkenning juist niet van toepassing hoeft te zijn op de cursus waar deze mededeling bij staat. In feite suggereert de plaatsing van deze mededeling dat de WEO-erkenning specifiek op deze cursus van toepassing is. Hierdoor kan naar het oordeel van de Commissie bij een potentiële cursist eenvoudig de indruk ontstaan dat, ook voor een cursus waarop de WEO-erkenning niet van toepassing is, adverteerder meer betrouwbaar of kwalitatief beter is dan een instituut zonder erkenning. Het had op de weg van NHA gelegen om, bij de cursussen waarvoor geen WEO-erkenning geldt, duidelijker dan nu kenbaar te maken dat de erkenning in die situatie een ander doel dient, namelijk om kenbaar te maken dat andere cursussen over een WEO-erkenning beschikken, maar dat dit voor de specifiek getoonde cursus anders ligt.

6.  De Commissie ziet in hetgeen adverteerder aanvoert als reden om de erkenning ook op de afzonderlijke productpagina’s te vermelden, geen grondslag en/of aanleiding om over het voorgaande anders te oordelen. Artikel 6 WEO bevat volgens de Commissie niet de verplichting om ook op deze productpagina’s de WEO-erkenning te vermelden. Het beroep van adverteerder op de bewoordingen en de wetsgeschiedenis (memorie van toelichting) overtuigt ook niet. Naar het oordeel van de Commissie wordt in de wetsgeschiedenis (memorie van antwoord) de nadruk gelegd op de vermelding van de erkenning in de “uitgaande post”. Op p. 6 van de memorie van antwoord wordt verder opgemerkt over de situatie dat een instelling zowel erkend onderwijs aanbiedt als onderwijs dat niet onder de WEO valt, zoals in het onderhavige geval aan de orde is: “Een erkende instelling zou dit in de praktijk kunnen toepassen door bij voorbeeld in de van de instelling uitgaande reclamefolders of studiegids een asterisk te plaatsen bij de onderwijsactiviteiten waarop de wet van toepassing is.” (onderstreping RCC). Dit impliceert naar het oordeel van de Commissie juist niet een verplichte vermelding van de erkenning bij/van de cursussen die niet erkend zijn.

7.  Op grond van het voorgaande is de Commissie van oordeel dat het voor de gemiddelde consument in de laatstbedoelde situatie onvoldoende duidelijk is dat bedoelde WEO-erkenning niet ziet op het aldaar getoonde cursusaanbod. Hierdoor acht de Commissie de bestreden uiting onder B) onduidelijk met betrekking tot de erkenning in de zin van artikel 8.2 aanhef en onder f NRC. Omdat de gemiddelde consument er hierdoor toe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen, is de uiting op dit punt eveneens oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

8.  Op basis van het voorgaande beslist de Commissie als volgt.

 

De beslissing

De Commissie acht de met B) aangeduide uitingen in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC indien het gaat om een productpagina voor een cursus zonder WEO-erkenning.

Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

Voor wat betreft de met A) aangeduide uiting wijst de Commissie de klacht af.

Opnieuw uitspraken zoeken

Op datum, dossiernummer, trefwoord of soort uitspraak of een combinatie van deze zoekopties.

*Verplicht in te vullen velden

Uitgebreid zoeken