a a a
 

Uitspraken

Alle uitspraken van de Reclame Code Commissie en het College van Beroep vanaf 2007 vindt u hier.

Dossiernr:

2011/01079

Datum:

09-02-2012

Uitspraak:

CVB Aanbeveling (gedeeltelijk) Vernietigd (=Afwijzing)

Product/dienst:

Overige

Motivatie:

Misleiding (overig)

Medium:

Radio

De bestreden reclame-uitingen

 

Het betreft de volgende reclame voor participaties in zeeschepen door particulieren:

 

1.

De advertentie op de internetpagina van de Financiële Telegraaf van 14 oktober 2011 met de volgende tekst:

“Belastingtip: investeer in een zeeschip

ü  € 32.000 belastingaftrek in 2011/2012

ü  Zekerheid door ruling met fiscus

ü  Deelnemen vanaf € 15.000

ü  Interessant voor belastbare inkomens vanaf € 36.000

ü  Vraag het -AFM goedgekeurde- prospectus op

ü  Bezoek de presentatie in uw eigen regio.”

 

Via de in de advertentie opgenomen link “Lees meer” komt men terecht op de webpagina http://www.cvcom.nl/l/ms-louis van DVC, waarop informatie wordt verstrekt over investering in ms Louis en een formulier voor het aanvragen van het prospectus is opgenomen.

 

2.

De radiocommercial waarin het volgende wordt gezegd:

“Investeer 15.000 euro in een zeeschip voor een fiscale aftrekpost van 32.000 euro. Op fiscaleaftrek.nl vindt u alle informatie over deze gunstige investering in de Nederlandse scheepvaart. Zet koers naar een fiscale aftrek van 32.000 euro. Vraag het AFM goedgekeurde prospectus aan op fiscaleaftrek.nl.”

 

De klacht

 

De inhoud van de reclame-uitingen is in strijd met artikel 7 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). De uitingen voldoen niet aan de vereisten van professionele toewijding en vallen ingevolge artikel 7 NRC aan te merken als oneerlijk. De uitingen kunnen het economische gedrag van de gemiddelde consument die ze bereiken of op wie ze zijn gericht met betrekking tot het product wezenlijk verstoren.

De vereisten van professionele toewijding voor de branche zijn uitgewerkt in de Reclamecode Participaties in Zeeschepen (verder: RPZ), die volgens de brancheorganisatie KVNR dient te worden opgevat als de standaard van goede trouw in de sector van de branche. DVC overtreedt deze code en handelt in strijd met deze standaard, waardoor sprake is van strijd met artikel 7 NRC.

KVNR acht de reclame-uitingen meer specifiek in strijd met de artikelen 1, 2, 5 en 6 RPZ waarin, kort samengevat, is bepaald dat in reclame voor participaties in zeeschepen de bijdrage aan de Nederlandse economie en de maritieme bedrijfstak voorop dient te staan en de fiscale gevolgen secundair aan de orde mogen komen, de reclame niet misleidend en oneerlijk mag zijn en de reclame de slogan “Raadpleeg voor u besluit tot investeren altijd het prospectus” en het in artikel 6 lid 2 weergegeven logo dient te bevatten.

 

KVNR acht de reclame-uitingen voorts in strijd met de artikelen 2 en 5 NRC, omdat zij in strijd zijn met de goede smaak en het fatsoen en het vertrouwen in reclame schaden.

 

Het feit dat DVC haar lidmaatschap van de brancheorganisatie KVNR heeft opgezegd, doet niet af aan de gebondenheid van DVC aan de RPZ en aan toepassing van de NRC en de Wet oneerlijke handelspraktijken (Wet OHP).

 

Het verweer

 

Primair voert adverteerder aan dat nu klager de klacht heeft gericht tegen de “Vereenigde Compagnie” en dit een niet-bestaande rechtspersoon is, de klacht niet-ontvankelijk is.

 

Subsidiair stelt adverteerder, voor zover de Commissie van oordeel is dat in de door KVNR gebruikte aanduiding “Vereenigde Compagnie” de vennootschap De Vereenigde Compagnie Scheepsinvesteringen B.V. moet worden gelezen, dat de klacht dient te worden afgewezen.

DVC voert hiertoe – kort samengevat – het volgende aan.

De RPZ is een gedragscode voor leden van de KVNR, die geen consumentenbelang maar het belang van reders vertegenwoordigt. Nu DVC geen lid (meer) is van de KVNR en er geen sprake is van doorwerking van de gedragscode, is DVC niet gebonden aan de RPZ. De Commissie dient te toetsen aan de NRC, waarvan de RPZ geen deel uitmaakt. De in artikel 7 NRC bedoelde professionele toewijding van aanbieders van beleggingsproducten vereist niet dat in reclame de gewenste effecten op de Nederlandse economie worden weergegeven, maar wel dat duidelijke, juiste en met cijfers onderbouwde informatie wordt gegeven over aard en omvang van de fiscale en financiële gevolgen van het product. Daaraan voldoen de bestreden uitingen. Deelname aan het product van DVC is alleen mogelijk op basis van het door de AFM goedgekeurde prospectus, dat via de bestreden advertentie digitaal kan worden opgevraagd. DVC ontkent in strijd met artikel 7 te hebben geadverteerd en/of het economisch gedrag van consumenten te hebben verstoord.

 

De klacht dat de uitingen in strijd met de goede smaak en het fatsoen zijn en schadelijk voor het vertrouwen in reclame dient als onvoldoende onderbouwd te worden afgewezen. Er is geen sprake van onjuiste of misleidende informatie in de uitingen.

 

De mondelinge behandeling

 

Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht.

 

Namens KVNR is daarbij aangevoerd dat DVC weliswaar haar lidmaatschap van de KVNR in de loop van 2011 heeft opgezegd, maar dat volgens de statuten van de KVNR opzegging geschiedt tegen het einde van het jaar, zodat DVC op dit moment nog als (geassocieerd) lid van de KVNR dient te worden beschouwd. De RPZ is niet alleen in het belang van de Nederlandse economie opgesteld, maar dient ook ter bescherming van het belang van consumenten. De onderhavige reclame-uitingen worden misleidend voor consumenten geacht, omdat het door de consument te behalen voordeel minder groot is dan door de koppeling van het investeringsbedrag van € 15.000 en de aftrekpost van € 32.000 wordt gesuggereerd. De waarde van de aftrekpost is namelijk afhankelijk van het belastingtarief waarin de consument valt en bovendien ontstaat er over het surplus ( € 17.000) een belastingschuld die op een later moment moet worden betaald. Deze informatie staat wel in het prospectus, maar wordt niet in de uitingen vermeld.

 

DVC deelt desgevraagd mee de adverteerder te zijn van de onderhavige bestreden uitingen.

Gebondenheid van DVC aan de RPZ is komen te vervallen toen DVC in 2011 de samenwerking met KVNR met onmiddellijke ingang heeft beëindigd. Toetsing van de reclame-uitingen dient vanuit consumentenperspectief plaats te vinden. De uitingen zijn niet misleidend. Bij deelname in het scheepsfonds ontstaat inderdaad een fiscale claim ter hoogte van 25% over de surplusaftrek, die particuliere deelnemers uiterlijk bij het einde van de NV moeten afrekenen. In de uitingen wordt dan ook niet gezegd dat een investering van

€ 15.000 leidt tot een voordeel van € 32.000, maar tot een belastingaftrek van € 32.000. In het prospectus, dat nodig is om te kunnen deelnemen, wordt duidelijke informatie over het product verstrekt. De uitingen zijn te compact om daarin alle informatie te vermelden.

 

Het oordeel van de Commissie

 

1. Het formele verweer van DVC dat de klacht is gericht tegen de niet bestaande rechtspersoon de “Vereenigde Compagnie” wordt gepasseerd, nu ter zitting is erkend dat DVC als adverteerder verantwoordelijk is voor de bestreden uitingen.

 

2. KVNR heeft in haar klacht aangevoerd dat de onderhavige uitingen in strijd zijn met de vereisten van professionele toewijding, die zijn uitgewerkt in de RPZ. Voor toetsing door de Commissie aan de als gedragscode aan te merken RPZ is op basis van de NRC alleen plaats indien is voldaan aan de vereisten van de regeling in artikel 8.3 onder b NRC.  Deze bepaling ziet op een situatie van niet-nakoming door de adverteerder van een gedragscode waaraan hij zich heeft gebonden, voor zover het gaat om een verplichting die verifieerbaar is en de adverteerder aangeeft dat hij aan de gedragscode gebonden is. DVC stelt zich op het standpunt niet aan de voor leden van KVNR geldende RPZ gebonden te zijn, nu zij inmiddels haar lidmaatschap van KVNR heeft opgezegd en de samenwerking met KVNR met onmiddellijke ingang heeft beëindigd. KVNR heeft ter zitting aangevoerd dat DVC, nu opzegging van het lidmaatschap volgens de statuten tegen het einde van het jaar dient te geschieden, nog als geassocieerd lid van de KVNR dient te worden beschouwd. De Commissie overweegt dat het op de weg van KVNR had gelegen om haar ter zitting ingenomen standpunt te staven door het overleggen van de (desbetreffende regeling in de) statuten. Nu KVNR dit heeft verzuimd, is niet aannemelijk gemaakt dat DVC op het moment van openbaar maken van de uitingen als lid van KVNR moest worden aangemerkt. Vast staat dat DVC zich op dat moment niet meer aan de RPZ gebonden achtte, zodat de regeling in artikel 8.3 onder b NRC geen toepassing vindt.

 

3. Het vorenstaande staat niet in de weg aan beoordeling van de vraag of de reclame-uitingen anderszins misleidend zijn in de zin van de NRC, zoals door KVNR ter zitting nader is toegelicht en zoals de klacht door DVC blijkens haar verweer (mede) is begrepen. De Commissie beantwoordt deze vraag bevestigend. De onderhavige uitingen hebben betrekking op het investeren door particulieren in een zeeschip, waarbij het fiscale aspect een belangrijk onderdeel vormt. Het benadrukken van dit aspect acht de Commissie op zich niet in strijd met de NRC, mits in de uitingen een volledig beeld van (de gevolgen van) het fiscale aspect wordt gegeven. Daarvan is naar het oordeel van de Commissie geen sprake. Gesuggereerd wordt namelijk dat een investering van € 15.000 leidt tot een fiscale aftrekpost van € 32.000 met alle financiële voordelen vandien. Hierbij wordt echter niet vermeld dat de waarde van de aftrekpost afhankelijk is van het belastingtarief waarin de deelnemer valt. Voorts is als erkend komen vast te staan dat de consument die het bedrag van € 15.000 investeert en van de aftrekpost gebruik maakt, bij afloop van het investeringstraject geconfronteerd wordt met een fiscale claim van 25% over de surplusaftrek (het verschil tussen het geïnvesteerde bedrag en het bedrag dat als aftrekpost is opgevoerd). Over dit toekomstige financiële nadeel wordt in de bestreden reclame-uitingen niets gezegd.

 

4. Gelet op hetgeen onder 3 is overwogen, gaan de bestreden uitingen gepaard met voor de gemiddelde consument dubbelzinnige informatie over een van de voornaamste kenmerken van het aangeprezen product, te weten de te verwachten resultaten, als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b NRC. Met betrekking tot dit essentiële onderdeel van het product kan niet worden volstaan met verwijzing naar het prospectus. Omdat de Commissie voorts van oordeel is dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, acht zij de uitingen misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

 

5. Dit oordeel leidt er niet toe, dat de uitingen geacht worden het vertrouwen in reclame in het algemeen te schaden als bedoeld in artikel 5 NRC. De Commissie acht de uitingen evenmin in strijd met de goede smaak en het fatsoen. In zoverre wordt de klacht afgewezen.

 

6. Gelet op het vorenstaande wordt als volgt beslist.

 

De beslissing van de Reclame Code Commissie van 24 november 2011

 

De Commissie acht de reclame-uitingen in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

De Commissie wijst de klacht voor het overige af.

 

 

Het College van Beroep

 

De grieven

           

Het College vat deze als volgt samen.

 

Grief 1

De Commissie heeft haar toetsing niet tot de oorspronkelijke klacht beperkt, maar heeft de reclame ook ambtshalve getoetst en een aanbeveling gedaan op gronden die niet zijn terugvinden in het klachtschrift. Er is sprake van een verrassingsbeslis­sing. DVC is hierdoor be­perkt in haar mogelijkheden voor het voeren van verweer.

Grief 2

Het in de uiting aangeprezen product is geschikt voor personen die ten minste in het 42% IB tarief vallen. Door de vermelding in de advertentie van de tekst: “Interes­sant voor belastba­re inkomen vanaf 36.000,–“ is de link met het benodigde IB tarief zo duidelijk mogelijk gelegd. Hieruit blijkt tevens dat het fiscale voordeel afhankelijk is van het belastingtarief waarin de participant valt. In de korte radiocommercial wordt dit niet gezegd, nu de aard van de uiting niet toelaat alle relevante informatie over een beleggingsproduct te vermelden. Wel wordt de luisteraar, evenals in de advertentie, aan­geraden het prospectus op te vragen. Deze is door de AFM goedge­keurd en bevat uitvoerige informatie over het product. De radiocommercial ver­wijst naar de website www.fiscaleaftrek.nl. Verder worden geen con­tactgegevens genoemd, zodat de consument gedwongen is genoemde website te bezoeken. Op deze website ziet de consument direct bovenaan de mededeling “Geschikt bij be­lastbaar inkomen vanaf € 36.000,–”.

Grief 3

In de reclame-uitingen wordt niet uitdrukkelijk melding gemaakt van het feit dat de consument die een bedrag van € 15.000,– investeert en van de aftrekpost gebruik maakt, bij afloop van het investeringstraject wordt geconfronteerd met een fiscale claim van 25% over de surplusaftrek. Niet alle relevante informatie kan immers in de uitingen wor­den genoemd. Het niet direct vermelden van deze informatie brengt niet mee dat de reclame-uitingen in strijd met artikel 7 Nederlandse Reclame Code (NRC) zijn. In de uitingen wordt uitdrukkelijk naar het pros­pec­tus verwezen. Daarin staat duidelijke informatie over de fiscale claim. De con­su­ment kan pas in het pro­duct participeren, nadat hij heeft bevestigd dat hij ken­nis heeft ge­no­men van het prospectus. Ook op de website die men bij gebre­ke aan andere contact­ge­gevens in de reclame-uitingen dient te be­zoe­ken om te kun­nen deelne­men, wordt de consu­ment geïnformeerd over de fiscale claim, uit­gedrukt in het con­creet aan de fiscus verschuldigde bedrag (€ 5.000,–). De con­sument die be­sluit tot een trans­ac­tie, is aldus voldoende geïnformeerd.

 

Het oordeel van het College

 

Grief 1

 

1. DVC stelt in de eerste plaats dat de Commissie ambtshal­ve heeft getoetst of sprake is van misleidende reclame. Dienaangaande is van belang dat uit de – in beroep niet bestreden – weergave in de bestreden beslissing van de mondelinge behandeling blijkt dat KVNR ter vergadering haar klacht heeft aangevuld met de stelling dat de gewraakte reclame-uiting mislei­dend is, om­dat het door de consument te behalen voordeel min­der groot is dan door de kop­pe­ling van het investeringsbedrag van € 15.000,– en de aftrekpost van € 32.000,– in de reclame-uiting zou worden ge­sug­gereerd. Voorts blijkt uit bedoelde weergave dat KVNR deze stelling ter vergadering heeft onderbouwd door te stellen dat de waarde van de aftrekpost afhankelijk is van het belastingtarief waarin de consument valt en dat er over het surplus ( € 17.000) een belastingschuld ontstaat die op een later moment moet worden betaald. DVC heeft daarop tij­dens de ver­gadering in­hou­delijk gerea­geerd. Zij is ook in hoger beroep inhoudelijk op deze klacht ingegaan.

 

2. Nu de Commissie haar be­slis­sing op de aldus aangevulde klacht heeft gebaseerd, is van ambtshalve beoordeling geen sprake. Voorts is onder deze omstandigheden geen sprake van een “verras­sings­beslissing”. Nu ten slotte niet is gesteld of geble­ken dat DVC tijdens de mon­de­linge behandeling onvoldoende in staat was om op de aangevulde klacht te reageren, mocht de Commissie die aanvulling bij haar oordeel betrekken. Grief 1 faalt derhalve.

 

Grieven 2 en 3

 

3. Grieven 2 en 3 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Beide grieven betreffen het oordeel van de Commissie dat in de uitingen geen volledig beeld wordt gegeven van de daarin benadrukte fiscale as­pecten. Naar het oordeel van de Commissie had DVC in de reclame-uitingen specifiek dienen te vermelden dat de waarde van de ge­noem­de aftrekpost afhanke­lijk is van het belastingtarief waarin de deelnemer valt, alsmede dat de consument die het bedrag van € 15.000,– investeert en van de af­trekpost gebruik maakt, bij af­loop van het investeringstraject geconfronteerd wordt met een fiscale claim van 25% over de zogenaamde surplusaftrek. Nu die informa­tie in de reclame-uitingen ontbreekt, zijn deze volgens de Commissie mis­lei­dend.

 

4. DVC voert terecht aan dat zij in de bestreden uiting op internet de consument in­for­meert over het feit dat het product “interessant” is voor belastbare inkomens vanaf € 36.000,–. Hiermee verwijst DVC impliciet naar het belastingtarief waarin de deel­nemer minimaal dient te vallen. Dat zij dit tarief in de onderhavige uitingen niet spe­cifiek noemt, brengt niet zonder meer mee dat deze reeds daarom mis­leidend zijn. Hetzelfde geldt voor het niet noemen van de fiscale claim. Naar het oordeel van het College dient, ge­zien de bijzondere aard van het aangeprezen pro­duct (parti­cipatie in een zee­schip teneinde een fiscaal voordeel te beha­len) ervan te wor­den uitgegaan dat de consument niet uitsluitend op grond van de informatie in de re­cla­me-uitingen zal besluiten over een transactie. Hierbij is het volgende van belang.

 

5. Er is sprake van een financieel product waarop de Wet op het fi­nan­cieel toezicht (WFT) van toepassing is. De WFT bevat in arti­kel 5:20 lid 1 WFT een speci­fie­ke regeling met be­trek­king tot de wijze waarop bij een dergelijk product de consument in reclame-uitingen dient te wor­den geïnfor­meerd. Daartoe behoort de verplich­ting te vermel­den dat er een prospectus ver­krijgbaar is en waar deze kan wor­den ver­kre­gen. Het prospectus bevat op grond van ar­tikel 5:13 lid 1 WFT alle gegevens die, ge­toetst door het AFM, van belang zijn voor het vormen van een “verantwoord oordeel” over, onder meer, het vermogen, de financiële positie, het resultaat en de vooruit­zichten van de uit­gevende instelling. Niet in geschil is dat DVC aan de ver­plich­tingen met betrekking tot (het vermelden van) het prospectus heeft voldaan.

 

6. De gemiddelde con­su­ment kan geacht worden op de hoogte te zijn van het feit dat bij een complex financieel product als het onderhavige het door de AFM goedgekeurde pros­pectus belangrijke infor­matie verschaft over dat product. Het College gaat daarom ervan uit dat de gemiddeld geïnformeerde en oplettende consument die in het onderhavige product is geïn­teresseerd, zich eerst op basis van het pros­pec­tus een oordeel zal vor­men over dat pro­duct en de daarvan te verwachten voor- en na­de­len, alvorens hij een besluit over een trans­actie neemt. De consument wordt daartoe in de reclame-uitingen ook uitdrukkelijk op­geroe­pen. DVC heeft onweersproken gesteld dat de consument in het pros­pec­tus volledig wordt geïn­formeerd over het feit dat het product geschikt is voor con­su­men­ten die ten min­­ste in het 42% IB ta­rief vallen, alsmede dat de consument die € 15.000,– investeert en van de af­trek­post gebruik maakt, bij afloop van de in­vestering wordt ge­con­fronteerd met een fiscale claim van 25% over de zogenaamde surplus­af­trek.

 

7 Anders dan de Com­missie, is het College op grond van het voorgaande van oordeel dat de consument in het on­derhavige geval voldoende en tijdig wordt geïnformeerd over het feit dat het product geschikt is voor con­su­men­ten die ten min­­ste in het 42% IB ta­rief vallen, alsmede dat de consument die € 15.000,– investeert en van de af­trek­post gebruik maakt, bij afloop van de in­vestering wordt ge­con­fronteerd met een fiscale claim van 25% over de zogenaamde surplus­af­trek. Van dubbelzinnige infor­matie is bij dit alles geen sprake.

 

8. Derhalve wordt beslist als volgt.

 

De beslissing

 

Het College:

 

Vernietigt de beslissing van de Commissie voor zover in beroep aan de orde en wijst de klacht alsnog geheel af.

 

Opnieuw uitspraken zoeken

Op datum, dossiernummer, trefwoord of soort uitspraak of een combinatie van deze zoekopties.

*Verplicht in te vullen velden

Uitgebreid zoeken